Jaargang 5 (1985)

recensies 285 In de praktijk blijkt de lijst snel en foutloos te worden ingevuld. De score met behulp van de in het boekje aanwezige mal is dig en vraagt weinig tijd. Concluderend: de IPOV is een nuttig meetinstrument, waarmee zierig te werken valt. KEES HOOGDUIN Charles J. Wooding, Geesten genezen: etnopsychiatrie als nieuwe richting binnen de Nederlandse antropologie. gen, Konstapel, 1984. 152 blz. Prijs: f 24,50. Sinds de antropoloog Wooding in 1972 promoveerde op Winti: een Afroamerikaanse godsdienst in Suriname, werd hem geregeld om hulp gevraagd door mensen die hun klachten toeschreven aan behekstheid of bezetenheid. Zo werd hij ‘etnopsychiater’. Anders dan veel tionele genezers luistert hij uitgebreid naar wat de cliënt te vertellen heeft; verder gebruikt hij traditionele middelen zoals kruidendranken en -baden, rituelen en gezaghebbende voorspellingen en opdrachten. Geesten genezen beschrijft zijn werkwijze en het wintigeloof. De theoretische hoofdstukken zijn nogal warrig en bevatten weinig verhelderends over samenhangen tussen maatschappelijke gen, geloof en ziektebegrippen. Twee hoofdstukken daarentegen ven goede informatie over Suriname, wintigeloof, ziekte-opvattingen, diagnosestelling en genezingsrituelen. Dit stuk is nuttig voor iedereen die met Surinaamse cliënten te maken heeft. Vervolgens komen er acht gevalsbeschrijvingen, met meestal taculaire genezingen van dramatische kwalen. Helaas verschaft ding te weinig achtergrondgegevens van de cliënten; de lezer heeft nauwelijks de mogelijkheid om de puzzel anders dan bovennatuurlijk in elkaar te leggen met behulp van meer wereldse begrippenkaders. Het blijft steeds onduidelijk of Wooding, de genezer, aan het woord is, die aan het bovennatuurlijk kader genoeg heeft, of W ooding, de sociaal-wetenschapper annex psychotherapeut. Zo schrijft hij bijv. meermalen dat voor de genezing van behekstheid contramagie beerlijk is. Om magische redenen, of omdat men dit nu eenmaal wacht? Jammer genoeg is Wooding nauwelijks thuis op het terrein van de moderne psychotherapie. Hij creëert een absolute, stereotiepe stelling tussen etnopsychiatrie en ‘de westerse geneeskunde’ en mist daarmee de kans verbanden te leggen tussen zijn werkwijzen en een aantal zeer verwante uitgangspunten en methoden in bijv. psychoso-

286 Dth 3 jaargang 5 augustus 1985 matische geneeskunde, directieve therapie en hypnotherapie. Op basis van één enkel boek over hypnose uit 1946 besluit hij dat zijn cliënten niet in een hypnotische trance verkeren. Terwijl zijn gesprekken met de geesten van de cliënten prachtige voorbeelden zijn van rapeutische procedures zoals egotoestandtherapie. Ondanks deze gemiste kansen kan ik het boekje aanbevelen, al de bestudering van de cases, aan directief en hypnotherapeuten die hun arsenaal willen vergroten en meer geschikt willen maken voor lochtone cliënten. Bovendien geloven niet alleen allochtonen aan geesten en bovennatuurlijke verschijnselen. Bij religieuze of meer reldse wanen en hallucinaties maken Nederlandse cliënten gebruik van wijdverbreide, zij het niet al te respectabele culturele tradities, zoals bijgeloof, spiritisme, telepathie e.d. Bij de behandeling kan schien meer van die tradities gebruik worden gemaakt. JOLANTHE DE TEMPE PASSEN EN METEN Herbert & David Spiegel: Therapie en trance, praktische passing van hypnose in de geneeskunde. Alphen a/d Rijn, fleu, 1981, 387 blz. Prijs:/ 75,-. Vertaling van Trance and treatment; clinical uses of hypnosis. New York, Basic Books. Herbert en David Spiegel nemen met hun opvattingen en werkwijze een aparte plaats in onder de hypnosebeoefenaren. Dit boek geeft van beide aspecten een duidelijk overzicht. In de hoofdstukken l en 2 wordt algemene informatie gegeven over het verschijnsel trance: de schrijvers distantiëren zich van de de autoritaire opvattingen, als zou het opwekken van trance het volg zijn van de macht van de hypnotiseur. Deze wordt gezien als een facilitator, die helpt om de trancecapaciteiten van een patiënt te ontdekken en te benutten. Gesteld wordt dat deze capaciteiten individueel verschillend, maar intra-individueel stabiel zijn. Om tot een klinisch bruikbare en gestandaardiseerde bepaling van paciteiten te komen ontwikkelden zij het Hypnotisch Inductie Profiel (HIP). Dit wordt gedefinieerd als een objectief registreerbare tische interactie tussen twee personen, die tevens functioneert als een inductietechniek. In hoofdstuk 3 en 4 wordt deze procedure minutieus beschreven. Er zijn drie fenomenen, waarvan de registratie en onderlinge vergelij-