Jaargang 5 (1985)

recensies 95 M. G. Edelstien, Trauma en trance: effectieve sche technieken. (Met een Woord vooraf van dr. A. van zig). Haarlem, De Toorts, 1984, 136 blz. Prijs: fl. 29,75. Dit is de Nederlandse uitgave van Trauma, trance and tion: A clinical guide to hypnotherapie, waar ik eerder een lovende spreking aan gewijd heb (zie Dth 2 (1), februari 1982). De vertaling van Chris Mouwen is over het algemeen goed, al kan over de ling van een aantal specifieke vaktermen zeker van mening verschild worden. Een aardig aspect van deze vertaling vond ik de opgave een Nederlands equivalent te vinden voor ego state therapy, het begrip waarmee een interessante, in dit boek uitvoerig beschreven vorm van hypnotherapie wordt aangeduid. De meeste Nederlandse collega’s hebben tot dusver het oorspronkelijke Engelse begrip gehanteerd. Mouwen spreekt eenvoudig van ego-toestand-therapie, en bij gebrek aan beter alternatief (wie het weet mag het zeggen) stel ik voor deze term in ons spraakgebruik in te voeren. Van Dantzig schreef een enthousiast Woord vooraf bij de landse uitgave. Een van zijn conclusies geef ik ter overweging gaarne door: ‘En al is de hypnose dan theoretisch “gewoner” geworden, er worden in dit boek toch weer zoveel wondere dingen beschreven, dat men het jammer moet vinden dat van een algemeen menselijke schap als trancevaardigheid nog maar zo weinig systematisch gebruik wordt gemaakt. Trancebeleving zou in het lesrooster van onze len een plaats dienen te hebben, met andere psychotherapeutische verworvenheden.’ Zo’n negentig jaar eerder uitte Brunnberg, een Zweedse hypnotherapeut, eenzelfde soort wens. Alleen is het er toen niet van gekomen. Niet alleen wegens de keurige vertaling maar vooral om de prijs (een kwart van de kosten voor de Amerikaanse uitgave) mag dit boek, zeker in hypnotherapie-opleidingen, de voorkeur genieten ven de oorspronkelijke uitgave. Dat het m.i. een uitstekend boek is, heb ik eerder vermeld. ONNO VAN DER HART Kees Hoogduin en Eise de Haan (red.), Directieve therapie bij kinderen en adolescenten. Van Loghum Slaterus, Deventer, 1984; 300 blz. Prijs: f 45,-. Dit is een informatief boek, zeker voor beginnende directieve peuten. Zoals de directieve therapie door de auteurs wordt toegepast,

96 Dth I jaargang 5 februari 1985 zo is het boek geschreven: recht op de gebruiker af. Zonder al te veel inleiding biedt het een verzameling verslagen van therapieën met deren en jonge adolescenten, die meestal voorzien zijn van een korte theoretische beschouwing en literatuurverwijzingen. Voorbeelden van behandelde problemen: voorkomen van drop-outs; len bij kinderen; studieproblemen; echtscheiding en kinderen; fobie. Bij de therapieën wordt voornamelijk gebruik gemaakt van technieken als heretikettering, zelfcontrole, opdrachten gericht op veranderen van de omgevingsresponsen en registreren. Het boek straalt in zijn ordelijkheid en duidelijke omschrijvingen van klachten, methoden, resultaten en follow-up optimisme en verzekerdheid uit. Het wekt ook de indruk van naïviteit: met een trekkelijk geringe inspanning van de therapeut en een relatief hoge inzet van de cliënten, blijkt in vrijwel alle gevallen (ook na follow-up) sprake te zijn van een geslaagde behandeling. Volgens de schrijvers zal de verklaring daarvan hoogstwaarschijnlijk zijn dat zij hun drachten goed laten aansluiten bij de ‘gezinsvisie of -cultuur’. Hoé ze daarin slagen (in de praktijk is dat vaak hèt therapeutische probleem) wordt niet altijd voldoende duidelijk gemaakt. Het niveau van de hoofdstukken wisselt nogal. De bijdrage over suïcidaal gedrag, bij voorbeeld, is heel interessant en bruikbaar, de bijdrage over hyperventilatie geeft weinig nieuws. De behandeling van, en opvattingen over schoolfobieën klinken iets te simpel, zeer ook eenvoud in het algemeen te prijzen is in therapie. De flexibele aanpak die zo kenmerkend is voor directieve therapie treffen we ook aan bij de verschillende gevalsbeschrijvingen in dit boek. Het eclectische karakter van directieve therapie komt veel der uit de verf. De lezer krijgt de indruk dat het in feite om therapie gaat die uitgebreid is met technieken als positief etiketteren en paradoxale opdrachten. Waarschijnlijk worden sche technieken door de auteurs op een meer aanvaardbare, meer sympathieke en derhalve effectievere manier toegepast dan doorgaans het geval is, maar het boek wekt wel de indruk dat ‘directieve pie’ een ander etiket is voor ‘gedragstherapie’. Dit boek gaat over problemen bij kinderen en adolescenten en de behandeling daarvan. Aan de specifieke kenmerken en problemen die horen bij kinderen en vooral adolescenten en hun ontwikkeling is echter nauwelijks aandacht besteed. Het thema ‘onafhankelijkheid/ zelfstandigheid’, met daarmee samenhangende problemen als crises, weglopen van huis ontbreekt vrijwel; in hoofdstuk 4: gische omzwervingen’ wordt wel over dit onderwerp gesproken, maar alleen met betrekking tot jongere kinderen. In de Inleiding wordt slechts vermeld dat kinderen en adolescenten ‘ouders of andere men-

recensies 97 sen hebben die iets over hen te zeggen hebben’. Overigens ondanks deze kritische kanttekeningen vind ik Directieve therapie bij kinderen en adolescenten een leesbaar, onderhoudend en aan te bevelen boek. BERT SANDERS, psycholoog, JPD, RIAGG Z/NW te Amsterdam E. R. Hilgard & J. R. Hilgard. Hypnosis in the relief of pain. Revised edition 1983. William Kaufmann, Los Altos, Cal. 294 blz. Prijs: f I0.95 (paper). Het eerste gedeelte van dit veel geciteerde boek geeft een algemene inleiding over hypnose, de fysiologische en psychologische aspecten van pijn en een overzicht van de hypnotherapeutische procedures, die kunnen worden gebruikt bij pijnreductie. Daarna volgen ken over de klinische toepassing van hypnose bij pijn in de kunde, chirurgie en tandheelkunde. Een apart hoofdstuk wordt wijd aan pijnbestrijding bij kankerpatiënten. Uitvoerig wordt gaan op het belang de hypnotiseerbaarheid te meten. Er bestaat een positieve relatie tussen de hypnotiseerbaarheid en de mate waarin pijnreductie plaatsvindt na in trance gegeven suggesties voor sie. Bovendien, zo stellen de auteurs, geeft meting van de seerbaarheid een indicatie in hoeverre bij pijnreductie hypnose een therapeutisch ingrediënt is geweest. Een interessant hoofdstuk gaat over hun concept van de ‘hidden observer’: de gehypnotiseerde geeft tijdens de trance aan geen pijn te voelen, terwijl een ‘verborgen deel’ de pijnsensatie wel degelijk gewaar is. Het enige wat nieuw is aan deze ‘gereviseerde’ uitgave is het laatste hoofdstuk. Hierin wordt veel aandacht geschonken aan publikaties die handelen over het klinisch onderzoek naar het effect van hypnose op pijn. Ook nieuwe inzichten over de fysiologische basis van de hypnotische analgesie (m.n. de rol van endorfinen en tors) worden vermeld. De auteurs geven bovendien aan, aan welke normen wetenschappelijk verantwoord klinisch onderzoek zou ten voldoen. Aangezien het wetenschappelijk peil van vooral hypnotische publikaties nogal matig is, lijkt dit een welkom advies. Dit boek zal hopenlijk ook zijn weg vinden in medisch de kringen. Nog al te vaak meent men daar, dat pijnreductie alleen mogelijk is met behulp van medicijnen en/of min of meer de ingrepen. Ter lezing aanbevolen! DRIES FORTUIN, arts te Amsterdam