re eens zes EEN OVERZICHTSWERK VAN FORMAAT Alan S. Gurman & David P. Kniskern (eds.), Handbook of Family Therapy. Brunner/Mazel, New York, 1981, xxiv + 796 pag., $39.95,f 148,60. (Nu: $49-95 = f 224,70) ‘Dit boek is uniek,’ zo staat er in de eerste regel van het Handbook te lezen. Het unieke bestaat er dan in dat alle ‘scholen’ binnen de zinstherapie in het kader van één boek worden behandeld. Elke langrijke ‘specialisatie’ wordt in een veertigtal pagina’s beschreven, voor het merendeel door degenen die (mede) aan de bakermat van deze richtingen stonden. Zo komen we bekende namen tegen van pioniers uit het veld, zoals Framo, Whitaker, Bodin, Aponte en zormenyi-Nagy. Tegelijkertijd betekent de keuze voor het presenteren van de verschillende scholen in gezinstherapie, dat enkele andere teranen (zoals Ackerman, Satir, Wynne, Bell en Lidz) niet expliciet aan het woord komen, omdat hun ideeën of werkwijzen niet tot een aparte ‘school’ hebben geleid. Dit is een wat vreemde situatie, als we er van uitgaan dat het ‘pragmatisch, psychodynamisch therapiemodel à la Ackerman het meest wijdverbreid wordt gepraktizeerd’ (Wynne, 1981), althans in de USA. De gehanteerde indeling bevat – zeker voor de Nederlandse situatie – bekende en minder bekende scholen. Zo zullen de structurele zinstherapie (van Minuchin et al.), de interactionele benadering van het Mental Research Institute (Watzlawick et al.), de periëntiële school (van Whitaker), de contextuele gezinstherapie (van Boszormenyi-Nagy), de gezinssysteemtheorie (van Bowen), de bleem-gecentreerde systeemtherapie (van Epstein et al.) en de gische benaderingen in gezinstherapie (Erickson, Haley, Selvini lazzoli et al.) het meest bekend zijn. Mijns inziens in Nederland minder bekende of gepraktiseerde tingen die in het Handbook behandeld worden zijn de open-systeem/ groepsanalytische benadering (Skynner), de huwelijkscontract- en echtpaartherapie (van Sager), de sessies met het gezin van herkomst (Framo), de functionele gezinstherapie (Burton & Alexander), de tegratieve gezinsbenadering (van Duhl & Duhl), de tische oudertraining (Gordon & Davidson) en echtpaartherapie cobson), en de vaardigheidstrainingsprogramma’s voor paren en zinnen (L’Abate) – dit laatste dan wellicht m.u.v. de methode van Thomas Gordon, die ook in Nederland in de vorm van cursussen in praktijk wordt gebracht.
recensies 87 Tot nu toe was, bij al deze diversiteit van modellen, systematische vergelijking nauwelijks mogelijk. De redacteuren hebben in dit boek evenwel een belangrijke stap in deze richting gedaan door elke auteur te vragen de informatie betreffende de eigen benadering volgens een vast stel richtlijnen te ordenen, t.w. achtergrond van de benadering, opvattingen over het gezond functionerende en dysfunctionele lijk of gezin, de methode ter bepaling van het dysfunctioneren van het systeem, vaststellen van de therapiedoelen, het toepassingsgebied van de benadering, de structuur van het therapieproces, de rol van de therapeut, gebruikte therapeutische technieken, opvatting over werkzame factoren in de therapie, onderzoek naar effectiviteit van de benadering en ideeën over de training van echtpaar- en peuten. Al deze richtlijnen zijn dan weer verder onderverdeeld in punten met beantwoordbare vragen als ‘wat zijn zowel de meest bruikelijke als de meest ernstige technische fouten die een therapeut binnen uw benadering kan maken?’ en ‘op welke gronden wordt tot beëindiging van de therapie besloten en hoe wordt deze uitgevoerd?’ De toepassing van deze richtlijnen heeft twee grote voordelen geleverd. Ten eerste worden uitgangspunten en werkwijzen van de verse richtingen beter vergelijkbaar en kunnen trainers, docenten en therapeuten snel tot een veelkleurig overzicht van concrete ma’s in gezinstherapie komen. Ten tweede waren enkele auteurs door deze opzet gedwongen om zich uit te spreken over kwesties die in de desbetreffende benadering nog niet eerder expliciet aan de orde ren gesteld. Naast waardering voor het gebruik van dit stel richtlijnen nen de redacteuren lof voor de voetnoten die zij veelvuldig, door het hele boek heen, toevoegen aan de tekst van de auteurs. Hiermee gen zij verbanden met opvattingen van andere auteurs, geven zij troversen aan, halen zij relevante onderzoeksresultaten naar voren, verkondigen zij het gewoon niet eens te zijn met de auteur(s), of tilleren zij uit de tekst operationele onderzoeksvragen en hypothesen. Al met al een rijke inspiratiebron voor mogelijke verdere lingen op het gebied van de theorie van gezinstherapie. Los van de genoemde ‘scholen’ bevat het boek ook hoofdstukken over het historisch perspectief, de behandeling van seksuele ties, scheiding en echtscheidingstherapie, en onderzoek naar proces en resultaten van gezinstherapie. Nu is de plaats van het eerste en laatste onderwerp van deze rij goed te verdedigen, maar die van de andere twee, probleem-specifieke, hoofdstukken is op z’n minst cutabel in een boek over ‘scholen’ van gezinstherapie. Ook de ling van de scholen in vier secties (psychoanalytische, intergeneratio-
88 Dth I jaargang 5 februari 1985 nele, systeemtheoretische en gedragstherapeutische benaderingen) doet enigszins arbitrair aan, zoals de redacteuren in hun woord af zelf erkennen. Een korte schets van de inhoud van de verschillende hoofdstukken zou hier te ver voeren – daarvoor is het boek te omvangrijk: 800 gina’s met dubbele kolommen in groot formaat. Het lijkt mij ler enkele notities te maken over opvallende kwesties en aardige anekdotes. Zo is het bijna paradoxaal dat in dit boek enerzijds lei meningen over de opleiding van gezinstherapeuten worden kondigd, terwijl daarnaast te lezen valt hoe enkele oudgedienden zelf begonnen zijn. In hoofdstuk 10 geeft Stanton bijv. zeer specifieke voorschriften m.b.t. training en supervisie: uit onderzoek zou ken zijn dat na I 50 uur training een effectieve toepassing van teemprincipes mogelijk is. Het vergt evenwel drie jaar intensieve postdoctorale training om volledig onafhankelijk als gezinstherapeut te kunnen functioneren. Aan de andere kant vermeldt Skynner (hoofdstuk 2; overigens de enige Brit in een verder Amerikaans boek) dat zijn ervaringen als loot op een bommenwerper in de oorlog zijn therapiestijl in het ken met gezinnen diepgaand hebben beïnvloed: bij beide gaat het om alertheid, preciese timing en snel ingaan en uitkomen. Ook bij ker (in hoofdstuk 6) leren we iets over de achtergrond die tot zijn therapiestijl heeft geleid. Als gynaecoloog en met een summiere ring in speltherapie werd hem in de oorlog gevraagd om een trische afdeling te leiden. Niet gehinderd door enige kennis van mische of psychoanalytische psychiatrische zienswijzen ‘deed’ hij twintig cliënten per dag (half uur p.p.). Tijd voor reflectie was er niet; leren door te doen was het motto. Dan lijkt het niet zo verwonderlijk dat hij zich nu nog graag als ‘anti-theoretisch’ profileert en in pie graag inspeelt op de ‘craziness’ van cliënten. Overeenkomsten en verschillen zijn door het hele boek heen te den. Zo baseert de functionele gezinstherapie (Barton & Alexander, hoofstuk II) zich op de stelling dat ’the purpose of a given behavior is inferred from the relational outcome it produces.’ Deze stelling is evenwel, in meer of minder expliciete vorm, ook in andere gen terug te vinden. Meer ‘eigen’ aan de functionele school lijkt de uitgesproken aandacht voor het ‘verbaliseren en “verpakken” van de boodschap op een manier die de impact op het gezin maximaliseert.’ Een andere kernuitspraak, in hoofdstuk 8 over de MRI-aanpak, dient ter illustratie van het belang van doelgericht werken in pie: ‘If you don’t know where you’re going, you probably won’t get there.’ Maar zo geformuleerd zal iedere benadering dit onderschrij-
recensies 89 ven en vervolgens weer op een eigen manier invullen. De meeste hoofdstukken in het Handbook bakenen zo zorgvuldig mogelijk het (relationele) terrein af dat zij willen bestrijken en gen dit dan grondig in kaart. Zo niet hoofdstuk I8 over pie bij echtscheidingsproblematiek; het doel van Kaslow, de auteur, was hier om ideeën en gegevens vanuit sociologie, recht, religie en therapeutische praktijk met elkaar te verbinden. Dit leidt dan tot een topzwaar model, waarbij de therapeut zo’n beetje overal van af zou moeten weten en interventies vanuit een tiental verschillende tische invalshoeken zou moeten kunnen maken, ‘in overeenstemming met de behoeften van de cliënten’. Overigens blijkt de vergelijkbaarheid van bepaalde delen van het materiaal in het boek bij diepgaander lezing toch wat tegen te vallen. Zo voert iedere auteur bijv. zijn/haar eigen schema’s op m.b.t. de schets van een gezond functionerend gezin en de selectiecriteria voor gezinstherapie. En de beschrijving van relatievormen door Sager is totaal niet vergelijkbaar met de ethische dimensies die Nagy in het gezinsfunctioneren beoordeelt en beide staan weer haaks op bijv. de bonte verzameling criteria die Whitaker & Keith hanteren om gezinnen voor therapie te selecteren (van ‘crazy families who are in for fun’ tot ‘families with a serious scapegoat, families in crisis, VIP-families and families disorganized by culture’). Naarmate de schillende theorieën verder verfijnd zijn, lijken zij minder baar te worden, mede omdat er geen overeenstemming bestaat over de relevante dimensies of elementen die in het model betrokken nen te worden. Dát wordt in ieder geval wel zeer duidelijk. Ook de verschillen binnen één sectie van gelijksoortige (?) ringen zijn groot. Onder de ‘systeemtheoretische scholen’ valt bijv. de invoelende, integratieve gezinsbenadering van Duhl & Duhl, die weer hemelsbreed verschilt van de ‘businesslike’, directe, gefaseerde pak van Epstein & Bishop. Bij de laatsten krijgt overigens het gezin een zeer grote stem in het bepalen van o.a. de huiswerktaken; dit is veel meer een onderhandelingsproces van het gezin dan een uitspraak van de therapeut, zoals bij de strategische benaderingen. Zelfs binnen één hoofdstuk worden soms grote verschillen reerd, zoals bij Stanton over Strategie approaches to family therapy – waarschijnlijk het meest vernieuwende hoofdstuk van het boek. Voor het eerst wordt hier de strategische ‘school’ apart beschreven en derscheiden van het werk van de MRI-groep (Watzlawick c.s” die in hoofdstuk 8 onder de titel The interactional view aan bod komen). Stanton bespreekt de oriëntatie die ten grondslag ligt aan het werk van zulke uiteenlopende figuren als Erickson, Haley, Madanes, vini Palazzoli c.s” Andolfi en Zuk. De naam van Zuk valt voor mij
90 Dth I jaargang 5 februari 1985 in deze rij uit de toon. Zuk zelf (1981) deelt deze mening, maar plaatst bovendien het werk van Selvini Palazzoli meer ‘in de lijn van Freud en Jung, ondanks haar interesse in paradoxale communicatie’ (!) – voor mij een reden te meer dat Zuk in deze rij niet op z’n plaats is. De overeenkomsten van alle benaderingen worden door Wynne (1981) nog eens op een rij gezet: (1) Alle benaderingen vatten het zin op als een systeem – al is de invulling daarvan niet altijd dezelfde; (2) Bijna alle gezinstherapeuten werken probleemgericht, zeker in het begin – al is de invulling van wat het probleem is niet altijd hetzelfde; (3) Bijna alle gezinstherapeuten zeggen gedetailleerde aandacht te ven aan observeerbaar gedrag en interacties; (4) De meeste ringen houden zich bezig met het verzamelen en organiseren van gevens en op basis daarvan het gezin aanwijzingen geven voor fieke, gestructureerde taken. Verder zijn bepaalde thema’s bij vele scholen terug te vinden, zoals de balans tussen ’togetherness and separateness’ ofwel ‘ergens bij te horen en apart te zijn’. En uit onderzoek is gebleken dat het doen toenemen van communicatievaardigheden, over alle scholen gezien, de meest consistente behandelingsingrediënt is bij verbetering in tie- en gezinstherapie. Dit laatste wordt dan vermeld in hoofdstuk 20, van Gurman & Kniskern, over effectonderzoek naar gezinstherapie. In dit slothoofdstuk geven zij geen samenvatting van eerder zoek, maar identificeren zij kwesties die in de toekomst onderzocht dienen te worden en pogen zij aan te geven welke de therapeutisch meest relevante vragen zijn waarop een antwoord nodig is. Een ressant resultaat uit onderzoek naar verslechtering in gezinstherapie (5 à ro%, evenals bij individuele en groepstherapie) is, dat er voor geen componenten aan te wijzen zijn in de de maar dat er wel een profiel van de verslechterende therapeut steld kan worden! Het enige schaduwpuntje in dit boeiende stuk vind ik het soms overmatig verwijzen naar hun eigen eerdere tikelen (tot 11 x op één pagina!). Het boek wordt gecompleteerd met een zeer uitgebreid en goed verzorgd zaken- en personenregister. Geen gemakkelijke klus bij zo’n groot boek, maar wel zeer bruikbaar voor de lezer; alleen het nenregister omvat al meer dan 1300 namen! Overspoeld door de hoeveelheid en diversiteit van het materiaal in dit boek kon ik eigenlijk geen antwoord krijgen op de vraag: wordt er in het Handbook nog iets belangrijks gemist? Gelukkig vind ik hiervoor enige hulp bij Williamson (1981), die graag een hoofdstuk over epistemologie(ën) in het veld van gezinstherapie opgenomen had gezien. Ik sluit mij hierbij van harte aan, hoe ambivalent of onover-
recensies 9 I zichtelijk het onderwerp op dit moment ook nog is (getuige de ge discussies in Family Process – maart en juni 1982). Conclusie: Resumerend kan ik zeggen dat het Handbook een gaand overzicht biedt van de vele modellen waarin de gezinstherapie zich in de loop van haar bestaan heeft georganiseerd. Ook op het vlak van de praktijk geeft dit boek een veelzijdig beeld van de therapie: het is een weergave van ’the state of the art’ op dit moment. En of we de gezinstherapie nu als ‘volwassen’ beschouwen (Wynne, 1981) of als ‘een gezonde adolescent die alle kanten tegelijkertijd gaat’ (Grunebaum, 1981), het werd tijd dat de balans eens werd gemaakt, na zo’n ruime twintig jaar. En zal er, met de huidige groei, in de toekomst ooit nog zo’n totaal-overzicht mogelijk zijn? De redacteuren hebben de waarde van het boek sterk verhoogd, zowel door hun stimulerende voetnoten als door hun prima richtlijnen voor de organisatie van het materiaal. Hierdoor wordt het boek een didactisch hulpmiddel van de bovenste plank. Bovendien hebben de auteurs sterk hun best gedaan hun theorie en praktijk zo volledig èn compact mogelijk weer te geven. Wat dat betreft krijgt de lezer slist goede waar voor zijn/haar geld. Een nadeel hiervan is wel dat er in deze gecondenseerde vorm erg veel vakterminologie verwerkt zit; dit is m.n. goed merkbaar als je het boek eens oppakt en op een lekeurige pagina openslaat. Toch is de leesbaarheid van elk artikel op zich van een behoorlijk niveau, al zal iedereen zo zijn/haar eigen voorkeur hebben, afhankelijk van de eigen theoretische invalshoek en praktische werkwijze. Voor wie is zo’n boek nu bestemd? In de eerste plaats mag het m.i. niet ontbreken in bibliotheken van instellingen en opleidingscentra in de gezondheidszorg en welzijnszorg, waar gezinsbehandeling een derdeel van de voorziening is. Als overzicht en naslagwerk is het onontbeerlijk. Dat geldt eigenlijk ook voor iedereen die zich als cent, trainer of supervisor met het vak gezinstherapie bezighoudt. Juist de beknoptheid èn de zo groot mogelijke vergelijkbaarheid maken het materiaal bij uitstek geschikt voor didactische doeleinden. Williamson (1981) voegt daar aan toe dat het boek ook zeer vol is voor gezinstherapeuten die zich willen bezinnen op hun tisch werk en hun uitgangspunten daarin. Ook is hij van mening dat het Handbook een geschikte tekst zou zijn voor de student die een eerste kennismaking met het veld zoekt. Dit laatste acht ik zelf der opportuun. Mijns inziens biedt dit boek de beginner te veel lijk en leidt zo tot een conceptuele verwarring, waar moeilijk een consistente praktijkervaring op te bouwen valt. Dan heeft een rente presentatie van de verschillende modellen door één auteur meer
92 Dth 1 jaargang 5 februari 1985 aantrekkelijke kanten (bijv. Hoffman, 1981). Het Handbook kan dan weer van nut zijn, als de beginnende therapeut eenmaal een grondige training in één model heeft gekregen en op die basis ook de eigen praktijkervaringen kan ordenen, om kennis te nemen van andere valshoeken en benaderingen en deze te benutten ter verfijning en breiding van het eigen model. Het is als het oplrouwen van een puzzel van het midden uit: wanneer het ‘hart’ van de puzzel goed vormd is, kun je steeds stukjes blijven aanleggen. Je hebt geen stukjes nodig – en naarmate de puzzel groter wordt, krijg je vanzelf steeds meer aansluitmogelijkheden voor nieuwe stukjes … Maar wie dit boek ook aanschaft, zeker is dat men hiermee steklas leeswerk voor jaren in huis haalt! TON WlLKEN, sociaal-pedagoog/psychotherapeut, Den Haag Referenties Grunebaum, H. (1981), Book Review on Handbook of Family Therapy. American Journal of Psychiatry, 138 (9), 1270-1272. Hoffman, L. (1981), Foundations of Family Therapy: a Conceptual Framework for Systems Change. Basic Books, New York. Williamson, D. S. (1981), Book Review on Handbook of Family Therapy. Family Process, 20 (4), 456-460. Wynne, L.C. (1981), Foreword. In: Gurman & Kniskern (eds), Handbook of Family Therapy. Brunner/Mazel, New York, vii-x. Zuk, G. H. (1981), Book Review on Handbook of Family Therapy. tional Journal of Family Therapy, summer 1981, 150-152. Peter W. Sheehan & Kevin M. McConkey, Hypnosis and perience: The exploration of phenomena and process. Hillsdale, NY, Erlbaum, 1982, 297 blz. In laboratoriumonderzoekingen naar hypnotisch reageren werd met behulp van gestandaardiseerde schalen herhaaldelijk gevonden dat er individuele verschillen bestaan in de mate waarin iemand in staat is om hypnotische suggesties op te volgen en dat iemands niveau van hypnotiseerbaarheid gezien kan worden als een vrij stabiel kenmerk, een ’trek’, van een individu. Het boek van Sheehan en McConkey onderscheidt zich van veel boeken over (experimentele) hypnose door hypnotisch reageren niet te herleiden tot een trek van een persoon,