discussie Mensen met dwang zijn ook hypnotiseerbaar; een reactie op Hoogduin & De Jong Wie klinische ervaring heeft met mensen met dwangneurosen en dwangmatige persoonlijkheden weet dat zij bijzonder bang zijn de controle over zichzelf te verliezen. Het afnemen van een baarheidsschaal’ is een situatie die bedreigend is, omdat men die trole moet overdragen aan de hypnotiseur willen de suggesties nen werken. Het wekt dus geen verbazing dat Hoogduin & de Jong (1984) den dat van een groep van zesentwintig (reeds behandelde) neurotische patiënten er zes om deze reden hun medewerking den aan zo’n onderzoek naar hun ‘hypnotiseerbaarheid’, en de rende twintig vooral om dezelfde reden laag tot zeer laag scoorden op deze test. Op grond van deze resultaten concluderen de auteurs dat hypnotherapie bij patiënten met een dwangneurose slechts van beperkte betekenis kan zijn. Een dergelijke conclusie mag naar mijn idee niet op grond van dit soort onderzoek getrokken worden; dat wel doen is het creëren van belemmeringen voor het zoeken naar hypnotische technieken die ook geschikt zijn voor mensen met lage scores op tests’. * Het is uiteraard zeer wel mogelijk dat hypnotherapeutische technieken over het algemeen niet de meest effectieve technieken zijn voor het behandelen van dwangneurosen. Maar dit mag dan slechts op andere gronden beweerd worden, bijv. omdat gebleken zou zijn dat exposure in vivo en responspreventie de over het algemeen langrijkste werkzame principes zijn. ‘Hypnotiseerbaarheid’ wordt door Udolf (1981) gedefinieerd als een ‘persoonlijkheidskenmerk van een subject dat zijn vermogen paalt om gehypnotiseerd te worden en een bepaalde trance-diepte te bereiken’. En Van Dijck et al. (1984) omschrijven hypnose als een verschijnsel dat gekenmerkt wordt door het geheel of gedeeltelijk dwijnen van het referentiekader waarmee we onze ervaring lijk interpreteren en een hoge mate van involvering in innerlijke ringen, waarbij imaginatie en fantasie een grote rol spelen. matige persoonlijkheden en mensen met een dwangneurose hebben dit vermogen ook, en dit vermogen kan bij hen gerealiseerd worden mits met hun angst voor controleverlies en het daaraan gerelateerde * Alhoewel reeds meer dan tachtig jaar geleden successen werden gemeld (vgl. Bramwell, 1896; Faure, 1898).
discussie 8 3 kritisch beoordelen van wat de hypnotiseur zegt (vgl. Hoogduin & De Jong, 1984) rekening wordt gehouden. Beahrs & Humiston (1984, p. 10; vgl. Van der Hart, 1982) geven aan hoe dit kan: ’they can and usually do experience hypnotic phenomena if helped to more sely experience what they are already feeling, so they do not need to make massive energy shifts.’ En wat ervaren dwangneurotische tiënten vaak, althans vóór een geslaagde behandeling? Dat zijn hun dwanggedachten en bijbehorende gevoelens, al dan niet vergezeld van dwanghandelingen. Deze ervaringen kunnen zelf al als verschijnselen opgevat worden: zij voltrekken zich immers deels buiten de wil van de persoon in kwestie om, hij kan het niet helpen dat hij zo denkt, voelt en doet. Dwangneurotici worden bij gekenmerkt door het feit dat zij zeer gepreoccupeerd zijn met hun symptomatische ervaringen en gedragingen; hun is de belle rence van sommige patiënten met hysterische aandoeningen vreemd. Bij hen gaan de symptomen veel meer buiten het bewustzijn om en zou er derhalve van een verdergaande dissociatie sprake kunnen zijn (Janet, 1903). Hysterici kunnen dankzij hun spontane trances hun symptomen niet gewaarworden, terwijl de ’trance’ van tici juist sterk op hun symptomen gericht is. Wil men bij zo’n ’trance’ van dwangneurotici aansluiten en er ge invloed op gaan uitoefenen, dan hoeft men hun in principe slechts te vragen hun dwanggedachten en gevoelens nog sterker te ervaren dan zij al doen. Een daarop volgende techniek kan in voorkomende gevallen de affectbrug (Watkins, 1971; Edelstein, 1981) zijn: de tiënt wordt niet alleen gevraagd zich nog sterker te concentreren op reeds bestaande ervaringen (met name de gevoelsaspecten daarvan), maar wordt tevens gesuggereerd dat deze gevoelens kunnen werken als een brug in de tijd, naar de situatie waarin zij ontstaan zijn of zich voor het eerst zo hebben voorgedaan. Bij een cliënt, bij wie dermeer een door een andere therapeut gegeven exposure in vivo gramma geen enkel effect had gesorteerd, bleek dit uiteindelijk de gang te zijn naar vermindering van zijn klachten en een over het gemeen beter functioneren; alleen de ingang, want het gebruik van deze ‘affectbrug’ werd gevolgd door diverse andere hypnotische – zoals ego-toestand-therapie – en niet hypnotische technieken – zoals relatietherapie en exposure in vivo. Conclusie: Het is zeker zinvol om na te gaan hoe diverse populaties – zoals patiënten met dwangneurosen – op baarheidstests’ scoren, maar het is onjuist om in een te vroeg stadium te concluderen dat bepaalde categorieën patiënten geen hypnotische verschijnselen kunnen ervaren, en dat hypnotherapie derhalve voor hen ongeschikt zou zijn. De centrale vraag waartoe dat soort onder-
84 Dth l jaargang 5 februari 1985 zoek, naar mijn idee, moet leiden luidt (vgl. Barber, 1980; Fricton, 1981): welke hypnotische en eventueel hypnotherapeutisçhe ken kunnen ontwikkeld worden die ook werkzaam zijn bij mensen, die niet of nauwelijks scoren op ‘hypnotiseerbaarheidstests’? Het wondert mij dat die vraag zo vaak verwaarloosd wordt. ONNO VAN DER HART Referenties Barber J. ( I 980 ), Hypnosis and the unhypnotizable. American Journal of nical Hypnosis, 23, 4-9. Bramwell, M. (1896), La guérison des obsessions par la suggestion. Revue de /’hypnotisme, tome Il, 49-51. Beahrs, J. 0. & Humiston, K. E. (1974), Dynamics of experiential therapy. American Journal of Clinical Hypnosis, 17, 1-14. Dijck, R. Van, Spinhoven, P. & Commandeur, J. (1984), Factoren van belang bij de werkzaamheid van toekomstgerichte autohypnose bij fobische tiënten. Dth, 4 (1), 26-41. Edelstien, M. G. (1981), Trauma, trance and transformation. Brunner/Mazel, New York. Nederlandse uitgave: Trauma en trance. De Toorts, Haarlem, 1984. Faure, L. (1898), La thérapeutique des obsessions. Henri Jouve, Parijs. Fricton, J. (1981), The effects of direct and indirect hypnotic suggestionfor analgesia in high and low susceptiable subjects. Master’s Thesis, UCLA, School of Dentistry. Hart, 0. van der (1982), Flexibiliteit van de hypnotherapeut verses seerbaarheid van de cliënt: Een kritiek op Spinhoven. Dth, 2 (4), 366-373. Hoogduin, K. & Jong, P. de (1984), Hypnotiseerbaarheid en hypnotherapie bij dwangneurose: eerste bevindingen. Dth, 4 (4). Janet, P. (1903), Les obsessions et la psychasthénie, vol. l. Félix Alcan, Parijs. Udolf, R. (1981), Handboek of hypnosis for professionals. Van Nostrand hold, New York. Watkins, J. G. (1971), The effect bridge: A hypnoanalytic technique. Intern, Journal of Clinical & Experimental Hypnosis, 19 (1), 21-27. Hypnotiseerbaarheid en hypnotherapie bij dwangneurose; antwoord aan Onno van der Hart Onno van der Hart maakt duidelijk dat hij een andere mening heeft over de betekenis van hypnotiseerbaarheidsbepaling bij patiënten met een dwangneurose dan wij. Dat is zijn goed recht. Aldus probeert hij te voorkomen dat er belemmeringen ontstaan