Jaargang 3 (1983)

Effecten van een cursus directieve gezinsbegeleiding Alfred Lange, Joost Beek & Ap de Schutter Inleiding De maatschappelijk werkers van de sectie jeugdbescherming van de Stichting Humanitas hebben veelal te maken met voogdijopdrachten, waarvan het doel meestal is om ouders te helpen in vastgelopen voedingssituaties. De kinderen waar het om gaat variëren in leeftijd tussen nul en ongeveer twintig jaar. Sommigen leven in hun oorspronkelijke gezin; anderen wonen in tehuizen, bij pleeggezinnen of op kamers. Onder de maatschappelijk werkers die dergelijke gezinnen onder hun hoede hadden bestond behoefte aan onderricht om de kans op succesvolle begeleiding van deze gezinnen te vergroten. Men dacht dat de principes,technieken en strategieën van de directieve rapie (vgl. Lange & Van der Hart, 1979; Van der Velden (red.), 1979 en 1980) hierbij nuttig zouden kunnen zijn. In overleg met het bestuur en met vertegenwoordigers van teams uit Utrecht, dam, Den Haag en Amsterdam werd een cursus ‘directieve geleiding’ opgezet,* waaraan in totaal l 9 medewerkers, afkomstig uit de verschillende teams, zouden meedoen. Bij de opzet van de cursus werd rekening gehouden met het ven dat driekwart van de cliënten met wie de medewerkers te maken hadden afkomstig was uit lagere sociale klassen en veelal van ringen leefde; dat veel gezinnen niet meer volledig waren en dat veel cliënten niet uit eigen wil om hulp verzochten. Gezien het ongewone karakter van een dergelijk initiatief was het bestuur van Humanitas geïnteresseerd in een onderzoek naar de ef- DR. A. LANGE (1941) is psycholoog. Hij is werkzaam op het Psychologisch boratorium van de Universiteit van Amsterdam, Weesperplein 8, I018 XA Amsterdam. J. BEEK (1956) is doctoraalstudent aan de vakgroepen lijkheidsleer en Groepspsychologie van de Universiteit van Amsterdam; tevens is hij docent aan de opleiding Logopedie-Akoepedie, Amsterdam. A. DE SCHUTTER (1955) heeft sociale psychologie gestudeerd aan de Universiteit van Amsterdam en verricht momenteel onderzoek voor het Latijns Amerika Centrum. * De cursus werd gegeven door drs. F. Aelen en drs. B. Kernkamp onder pervisie van dr. A. Lange.

Effecten van een cursus directieve gezinsbegeleiding 97 fecten. Dit werd gerealiseerd door twee doctoraalstudenten gie (U. v .A. ), * onder supervisie van de eerste auteur. In dit artikel wordt de opzet van de cursus, het onderzoek en de resultaten beschreven. In de discussie wordt een en ander aan een schouwing onderworpen. Algemene opzet van de cursus De cursus bestond uit 10 zittingen van vier uur, die om de twee ken werden gehouden in het psychologisch laboratorium van de versiteit van Amsterdam. Voor elke zitting werd gemiddeld 50 na’s literatuur opgegeven, o.a. uit Lange & Van der Hart (1979); Van der Velden (red., 1977 en 1980); Minuchin (1973); Papp (1980) en Haley (1978). Bovendien kregen de deelnemers voor elke zitting kele ‘praktische opdrachten’. Dit waren opdrachten die men ook in het begeleiden van cliënten zou kunnen gebruiken, zoals bijv. het gistreren van bepaald gedrag; het formuleren van concrete wensen t.a.v. een partner; het afsluiten van een gedragscontract met een ner. Door het uitvoeren van dit soort huiswerk zou men niet alleen theoretisch kennisnemen van directieve technieken maar er ook zelf ervaring mee opdoen. Dit huiswerk zou zo mogelijk met een vaste partner worden uitgevoerd. Noodzakelijk was dit uiteraard niet, een goede vriend of collega was ook goed. Er was nog ander praktisch huiswerk, zoals het turven van communicatieregels en het maken van een systeem-assessment van het ouderlijk gezin, dat tot doel had de cursisten meer inzicht te geven in de diverse theoretische concepten van het model waarmee zij zouden gaan werken. Er werden ook huiswerkgroepen (de vier teams) gevormd, waarvan de leden éénmaal in de twee weken samen kwamen om de ervaringen met literatuur en praktische opdrachten te bespreken en in rollenspelen diverse nieken te oefenen. Wij kozen voor dit model omdat de kans dat wat de cursisten ren ook op langere termijn beklijft hierbij groter lijkt dan bij bijv. een meer workshop-achtige training, ook al zou het aantal uren met de trainers ongeveer gelijk zijn. Een meer uitgebreide beschrijving van dit soort cursussen kan men vinden in Poelstra & Lange (1975), Lange & Brinckmann (1976) en Lange & Zeegers (1978). Een tailleerde rapportage van de hier gepresenteerde cursus wordt ven door De Schutter & Beek (1982). * Joost Beek en Ap de Schutter.

98 Dth 2 jaargang 3 mei 1983 Onderdelen van de zittingen De zittingen hadden een aantal regelmatig terugkerende onderdelen: Aan het begin kregen de rapporteurs van iedere huiswerkgroep de gelegenheid om verslag uit te brengen van de ervaringen met de literatuur, het praktisch huiswerk en de rollenspelen. Daarbij werd ook ingegaan op vraagpunten en kritiek. Daarna werd het nieuwe huiswerk opgegeven, waarbij veel aandacht werd gegeven aan de leg en motivering. Literatuur, praktisch huiswerk en rollenspelen werden steeds zoveel mogelijk per thema op elkaar afgestemd. Demonstraties van een bepaalde techniek door één van de cursusleiders. Dit gebeurde aan de hand van rollenspelen die door de cursisten in de huiswerkgroepen werden voorbereid en gespeeld. Het rollenspel werd regelmatig onderbroken voor discussie over ten. – Het gezamenlijk observeren en bespreken van tiemateriaal (vgl. Lange, 1977; Kernkamp et al., 1981). Het oefenen van bepaalde technieken aan de hand van len, waarin de cursisten wisselend therapeut waren en commentaar kregen van medecursisten en cursusleiders. Voor de twee laatste onderdelen werd de groep gesplitst. Terwijl de ene cursusleider met de ene helft video-materiaal rond een bepaald thema bekeek, oefende de andere helft met de andere leider rond zelfde thema. Halverwege de tijd werd dit omgedraaid. Inhoudelijke opbouw van de cursus De volgorde waarin de verschillende onderwerpen aan bod kwamen leek op de chronologie van een gezinsbegeleiding: – De eerste drie zittingen waren gewijd aan taxatie van de situatie (in kaart brengen van problemen, structuur, sterke en zwakke punten) en aan motiveringstechnieken. (Dit laatste leek bij deze doelgroep – met veel onvrijwillige cliënten van extra belang.) – Zitting 4 en 5 waren voornamelijk gewijd aan gedragscontracten (preciese afspraken tussen gezinsleden om iets voor elkaar te doen in een bepaalde periode). – In zitting 6 en 7 was de aandacht gericht op gedragsherhaling/ modeling (het laten naspelen van conflictsituaties door gezinsleden en het voordoen door de begeleider van meer adequaat gedrag). – Overeenkomstig de ’transfer of change’ die bij gezinnen wordt nagestreefd, waren de laatste drie zittingen in de cursus iets minder gestructureerd qua onderwerp. De cursisten brachten probleemsitua-

Effecten van een cursus directieve gezinsbegeleiding 99 ties uit hun praktijk in, die m.b.v. rollenspelen werden geanalyseerd. In overleg werden strategieën uitgestippeld en technieken door ten (wisselende therapeut) geoefend. Het onderzoek Het onderzoek werd voornamelijk op twee gebieden gericht. Ten ste werd onderzocht in hoeverre de cursus tot veranderingen had leid bij de cursisten (het effectonderzoek). Ten tweede werd gesteld wat de waardering was van de cursisten voor elk der onderdelen en het geheel (evaluatie-onderzoek). Met behulp van de door Van der Veer (1974) beschreven Contract Fulfillment Analysis (CFA) werd ook nagegaan in hoeverre de cursisten na de cursus de door hen vooraf gepreciseerde doelen bereikt achtten. Voor tage over dit laatste aspect zij verwezen naar De Schutter & Beek, 1982. Het effectonderzoek Veranderingen door de cursus werden geëvalueerd aan de hand van de volgende variabelen, die aansloten bij de door bestuur, deelnemers en cursusleiding geformuleerde globale doelen: (a) de attitude ten aanzien van het gebruik van directieve ken binnen de gezinsbegeleiding; (b) inzicht in het taxeren van probleemsituaties en mogelijkheden tot interventie; (c) de mate waarin men de geleerde technieken zelf toepast; (d) het functioneren van cursisten in hun eigen omgeving; (e) de tevredenheid van begeleiders over de eigen inbreng in het veranderen van de aan hun zorg toevertrouwde gezinnen en de wijze waarop de gezinnen – naar eigen zeggen – functioneren. Om het effect van de cursus op de variabelen a, c en d te meten werd gebruik gemaakt van een ‘pré-post’ -design met controlegroep (vgl. Cook & Campbell, 1979). Ten aanzien van deze variabelen den er metingen verricht vóór de cursus, vlak erna en vijf maanden na afloop, zowel bij cursisten als bij een groep van vergelijkbare maatschappelijk werkers die in deze tijd geen cursus volgden (vgl. guur 1 ). De metingen met betrekking tot het functioneren van de in behandeling zijnde gezinnen (variabele ‘e’) werden om praktische denen niet vlak na de cursus afgenomen, maar alleen ten tijde van de follow-up. Variabele ‘b’ (inzicht) kon, zoals verder in het verslag dui-

100 Dth 2 jaargang 3 mei 1983 variabelen voormeting nameting follow-up voorafgaand vlak na de 5 maanden aan cursus cursus na afloop a. Attitude x x x b. Inzicht x c. Toepassen technieken x x x d. Functioneren in eigen omgeving x x x e. Functioneren van de gezinnen x x Figuur 1. Overzicht van de tijdstippen der metingen. 2025-06-28T18:57:37+00:00