Jaargang 3 (1983)

casuïstische mededelingen 173 Een verhaal voor een meisje dat bang is voor een bloedprik Ook als hypnotherapie geïndiceerd lijkt, is het niet altijd mogelijk om een hypnotische trance op een expliciete, formele wijze tot stand te brengen. De cliënt kan teveel weerstand of vooroordelen tegen nose hebben, een sterke angst voor controleverlies, e.d. Milton Erickson (1958, 1959) heeft verscheidene methodes keld om deze weerstanden bij de cliënt te omzeilen; het vertellen van anekdotes en verhalen is hiervan een belangrijk voorbeeld. In deze verhalen komen thema’s die hij aan de cliënt wil overbrengen op directe manier ter sprake en worden door het ‘onbewuste’ van de cliënt opgevangen, zonder dat diens ‘bewuste’ ertegen in verzet kan komen. Ook kunnen suggesties indirect gegeven worden, door ze danig door het verhaal te vlechten dat ze door de cliënt niet als gesties herkend worden. Deze verhalen kunnen ook gebruikt worden om op een impliciete manier een trance te induceren. Wanneer de inductie plaatsvindt der een ritualistische, formele procedure, en de therapeut gebruik maakt van wat de cliënt zelf verbaal en non-verbaal te berde brengt, kan men spreken van een informele inductie, door Erickson (1958) ‘naturalistisch’ genoemd. In dit artikel wordt een beschrijving gegeven van een dergelijk haal, waarmee niet alleen de trance geïnduceerd maar ook de pie bedreven wordt. Gevalsbeschrijving Rosy is een veertienjarig meisje. Zij is opgegroeid in Canada en op twaalfjarige leeftijd naar Nederland gekomen. Ze is bij de auteur in therapie voor problemen die samenhangen met heden in haar nieuwe vaderland. Ze klaagt al maanden over mende moeheid en lusteloosheid. Aangezien ze erg bang is om naar de dokter te gaan, heeft ze het doktersbezoek steeds uitgesteld. neer ze uiteindelijk gaat, dringt haar huisarts erop aan dat ze zo snel mogelijk een bloedonderzoek laat verrichten. Rosy stelt dat echter uit en vertelt de therapeute dat ze al een paar keer op weg is gegaan naar de polikliniek voor de ‘bloedprik’. Aanvankelijk merkte ze steeds dat ze óf te laat was, óf haar ziekenfondskaart niet bij zich had, terwijl ze de laatste dagen ‘gewoon niet heeft gedurfd’. Ze voegt er nogal provocerend aan toe, dat ze trouwens überhaupt niet durft

174 Dth 2 jaargang 3 mei 1983 te gaan: bij een vorige gelegenheid hebben ze haar met drie man moeten vasthouden om één buisje bloed te kunnen afnemen. Meer dan één wilde ze absoluut niet toestaan, ook nu niet en, voegt ze er dreigend aan toe, ‘ik ben zo sterk als een beer’. Ze verwacht dan ook niet dat ze het advies van de huisarts zal kunnen opvolgen, maar ziet tegelijkertijd wel de noodzaak van het onderzoek in. Gezien de tijd die de therapeute ter beschikking staat (één uur) en de ambivalente en provocerende houding van Rosy is het niet lijk om haar angst op een constructieve manier bespreekbaar te ken. Ze stelt daarom voor om d.m.v. ontspanningsoefeningen of ‘een soort hypnose’ Rosy’s angstniveau te verlagen, maar Rosy wil daar niets van weten. Ze schrikt van het idee alleen al. Het verhaal De therapeute besluit om dit probleem via een omweg aan te ken. Het is haar al eerder opgevallen dat Rosy haar bewegingen vaak onbewust imiteert. Ze begint op rustige toon tegen Rosy te praten en laat intussen haar eigen rechterarm (Rosy zit recht tegenover haar) langzaam naar beneden zakken, totdat hij gestrekt op haar schoot ligt. En inderdaad beweegt Rosy’s linkerhand zich eveneens zaam omlaag totdat hij in dezelfde houding ligt. Ondertussen vertelt de therapeute haar het volgende ‘verhaal’ dat aansluit bij Rosy’s tergrond en favoriete gespreksonderwerp; hierbij kijkt de therapeute naar links, in de richting tegenovergesteld aan de te dissociëren linkerarm van Rosy. ‘Rosy, je hebt me vaak verteld over je leven in Canada, en over je huisdieren die je daar hebt moeten achterlaten. Lijkt het je leuk om daar nog eens met me over te praten? Je hebt me verteld over je hond, Leo en je kat, Witje, en over het plezier dat je elke dag had om ze te eten te geven, en je hebt me verteld over de leuke spelletjes die je met ze deed. Je kon met Leo heel hard achter een bal nen, en dan had hij hem meestal eerder te pakken dan jij en je kon proberen de bal uit zijn bek te trekken. En Witje had zo zijn eigen manieren om met je te spelen, hij kwam thuis met muizen en ratten en het kostte je moeite om die van hem af te pakken en hij hield er ook van om bij je op schoot te zitten en dan heel hard te spinnen. En na al dat spelen kregen Leo en Witje honger. Je gaf ze dan te eten en dat was een van de leukste karweitjes die je had. Je gaf ze allebei eten in hun eigen etensbak, hun naam staat erop, je geeft ze allebei eten in hun eigen etensbak en je kijkt toe hoe ze ervan len. Zie je ze smullen? Ze eten en eten en eten en je ziet hoe ze steeds

casuïstische mededelingen 175 langzamer beginnen te eten, want langzaam maar zeker raken hun magen vol en ze eten steeds langzamer en langzamer want ze nen nu pas goed te voelen hoe moe ze eigenlijk zijn geworden van al dat rennen en spelen. Zo moe, dat ze de laatste happen van hun eten zelfs laten liggen en voelen dat ze te zwaar worden om op hun poten te staan. Ze voelen zich steeds zwaarder worden en steeds meer moe en moe en zé denken terug aan die leuke spelletjes die ze met jou hebben gespeeld, terwijl ze lekker gaan liggen en zich languit strekken en zo comfortabel en uitgestrekt mogelijk gaan liggen, zoals honden en katten dat kunnen doen. En terwijl ze daar zo uitgestrekt en heerlijk loom en comfortabel liggen, voelen ze zich ook steeds slaperiger worden, want na het eten en spelen word je vreselijk slaperig. Zo slaperig en zwaar en moe gen ze daar uitgestrekt op de grond dat ze steeds minder en minder voelen en denken, want als je moe bent en je valt bijna in slaap dan voel je haast niets meer, behalve het rustige kloppen van je hart en je ademhaling die heel langzaam en regelmatig gaat en het feit dat je niets hoeft te voelen als je languit uitgestrekt en heerlijk comfortabel ligt., De therapeute weidt vervolgens uitvoerig uit over de dromen die Leo en Witje hebben, en maakt tussendoor toespelingen op het uit liggen zonder iets te hoeven voelen of denken. Ze beëindigt na dertig minuten praten het verhaal met het opgefrist wakker worden van Leo en Witje. Rosy zit dan bewegingsloos naar rechts te staren met haar arm uitgestrekt op haar schoot. Dan brengt de therapeute het onderwerp van gesprek terug naar het hier en nu, terwijl ze zelf met haar rechterarm uitgestrekt blijft zitten, en Rosy ook. Bij het afscheid nemen vraagt de therapeute terloops of ze morgen de prik zal gaan halen, en voegt eraan toe: ‘Je kunt altijd Leo en Witje te eten geven, wanneer je maar wilt.’ Rosy zal na de bloedprik len om te vertellen hoe gegaan is. De volgende dag belt Rosy op: ze vertelt met enige verwondering in haar stem dat ze die ochtend op tijd naar de kliniek is gegaan, gen de verpleegster heeft gezegd dat ze het eng vond en dat ze even later merkte dat er wel-drie buisjes bloed bij haar waren afgenomen. Ze is er erg trots op dat het zomaar gelukt is. En merkt ten slotte op dat haar linkerarm, die de hele dag zo zwaar heeft aangevoeld, nu weer normaal is. Discussie De therapeute leidde de aandacht van Rosy af van het dreigende zoek aan de kliniek, met een verhaal dat aansloot bij Rosy’s gen en interessen. Hiermee omzeilde ze haar verzet tegen een directe

176 Dth 2 jaargang 3 mei 1983 behandeling van haar angst. De suggesties voor trance-inductie en dissociatie van de linkerarm werden door het verhaal gevlochten en zo indirect gegeven dat ze ze niet opmerkte en zich er niet tegen zette. Voorbeelden van zulke suggesties zijn: ‘Ze (Leo en Witje) gaan lekker liggen en strekken zich uit’, ’terwijl ze daar heerlijk uitgestrekt en heerlijk loom en comfortabel liggen’, en ‘als je moe bent en je valt bijna in slaap dan voel je haast niets meer’. Hoewel het op het eerste gezicht lijkt alsof deze frasen op de hond en de kat slaan, drong de boodschap tot Rosy door dat ook haar arm uitgestrekt en heerlijk loom en comfortabel kon liggen en dat ze niets hoefde te voelen. Belangrijk hierbij is de onopvallende overgang in het verhaal van de verleden naar de tegenwoordige tijd. In de tegenwoordige tijd is de dubbelzinnigheid van het verhaal immers sterker werkzaam. Een voordeel van deze indirecte methode is het feit dat Rosy geen verband zag tussen het in de therapiezitting besprokene en het der angst ondergaan van de bloedprik. Ze schreef het succes terecht voor honderd procent aan zichzelf toe, wat haar gevoel voor waarde versterkte en haar motiveerde om verder te werken aan dere zaken die angst bij haar opwekten. Bovendien hoopte de peute haar geleerd te hebben hoe ze minder pijn kan voelen door middel van dissociatie. PASY A THIEL, psychologe Rutgersstichting, Amsterdam Referenties Bandler, R. & J. Grinder (1975), Hypnotherapie. het gebruik van de taal gens de methoden van Mi/ton H. Erickson. De Toorts, Haarlem. Erickson, M.H. (1958), Naturalistic Techniques of Hypnosis, The American Journal of Clinical Hypnosis 1958, nr. I, Ook in: J. Haley (ed.), Advanced Techniques of Hypnosis and Therapy: Selected Papers of Mi/ton H. Erickson, M.D. Grune & Stratton, New York. Erickson, M.H. (1959), Further Clinical Techniques of Hypnosis: Utilisation Techniques. The American Journal of Clinical Hypnosis 1959, nr. 2. Ook in: J. Haley (ed.), Advanced Techniques of Hypnosis and Therapy: Se/ected pers of Mi/ton H. Erickson, M.D. Grune & Stratton, New York. Zeig, J.K. (1980), A Teaching Seminar with Mi/ton H. Erickson, M.D. ner/Mazel, New York. (In mei 1983 verschijnt de Nederlandse vertaling bij Van Loghum Slaterus.)