Jaargang 2 (1982)

Discussie 265 stability and to focus on the aspects of change. Thinking in terms of systems, one can plan a therapy in which a crisis is induced in a family, and the family must reorganize to deal with it.( … ) The chief merit of systems theory is that it allows the therapist to recognize repeating sequences and so make predictions. He can then plan his therapy in anticipation ofwhat will happen.( … ) After all, an organisation is merely a system of repeating sequences of munication. As people communicate with each other in systematic ways, that communication becomes the organisation. When one person tells another what to do, and the other one does it, a hierarchy is being defined by that cess. When one person tells another to ‘disobey me’, the communication is paradoxical, and the organisation is likely to be a malfunctioning one.’ Ik wil me tot deze citaten beperken; ik ben ervan overtuigd dat als Lange het door hem besproken boek wat zorgvuldiger zou hebben gelezen, hij een zuiverder kritiek had kunnen schrijven dan die, in Haley als ‘op hol geslagen’ wordt aangemerkt. PIM VAN MAANEN psycholoog, SJP Dericksencentrum, Amsterdam Antwoord aan Van Maanen Om voor mij duistere redenen meent Van Maanen zijn kritiek kracht bij te moeten zetten met betuttelende opmerkingen als ‘Nu moet Lange me eens een paar dingen uitleggen’ en verdachtmakingen in de trant van’ … als Lange het door hem besproken boek wat diger zou hebben gelezen … ‘. Ik hoop dat de lezers het mij niet lijk nemen dat ik daar verder niet op reageer maar mij beperk tot de inhoudelijke punten, en wel in volgorde waarin ze bij Van Maanen aan bod komen. Van Maanen verwijt mij onbegrip voor Haley’s gebrek aan sche belangstelling. Hij begrijpt ‘niet zo goed waar Lange over klaagt’. Haley heeft immers een theorie over ‘mad youngsters’ en dan is de therapie duidelijk: de verstoring van de hiërarchie in het gezin moet opgeheven worden. Van Maanen laat zien dat hij Haley goed heeft gelezen en pen. Hij vat diens visie prima samen. Alleen, ik vind deze opvatting van Haley en van Van Maanen nogal bedenkelijk. Zelfs al schuilt er veel waars in de ’theorie’ van Haley, dan betekent dat nog niet dat in ieder gezin waarin problemen met een jongere zijn de situatie zelfde is. Zo kan er al of niet sprake zijn van een gebrek aan discipline; er kan een teveel aan discipline zijn; er kan al of geen onenigheid zijn

266 Dth 3 jaargang 2 augustus 1982 tussen de ouders over de opvoeding; het kan zijn dat de ouders zelf problemen hebben voor welke de symptomen van de ‘mad youngster’ een functie hebben; de jongere kan al of niet geïsoleerd zijn t.o.v. de rest van het gezin; er kan al of niet sprake zijn van matiek bij zowel ouders als kinderen. Dit rijtje factoren, dat bij het opstellen van een behandelingsplan bekeken zou kunnen worden, kan moeiteloos uitgebreid worden. Ik vind het griezelig wanneer therapeuten op grond van een rie’ menen voorbij te kunnen gaan aan de empirie. Dat wil zeggen dat zij niet onderzoeken of in het geval waarmee zij te doen hebben de voorwaarden voor het toepassen van de theorie wel opgeld doen. Iets dergelijks is bijv. ook waarneembaar t.a.v. de theorieën van de zoli-groep. Deze zijn zeer bruikbaar, bij een specifieke groep nen. Maar dan is het wel van belang dat de therapeut de ling goed in de gaten houdt; dat onderzocht wordt of er inderdaad sprake is van een homeostatisch gezin en niet klakkeloos ieder gezin, waarin een duidelijke individuele symptoomdrager is, te lijf wordt gegaan met paradoxale opdrachten, met verwijzing naar de ringsgezindheid van het ‘zieke’ individu. Het is – alleen al om tische redenen – onzinnig om te suggereren dat in alle gevallen in een adolescent in moeilijkheden is, de constellatie van erende factoren dezelfde zou zijn waardoor in alle gevallen dezelfde therapie gevolgd zou moeten worden. Het is ergerlijk als psychotherapeuten denken op een dergelijke manier te kunnen en mogen werken. Van Maanen sommeert mij om drie vragen te beantwoorden. Welnu: ad. I. Hij citeert een alinea van mij waarin ik mijn verbazing spreek over het feit dat Haley de dieperliggende gezinsproblemen laat liggen waar het geïndiceerd is om daar juist wel aandacht aan te schenken. Van Maanen vraagt door wie ‘het’ geïndiceerd is. Antwoord: Dat is niet door iemand geïndiceerd, maar door de tuatie. Datgene wat gezinsleden zelf aan informatie geven en laten zien kan een indicatie zijn om aandacht te schenken aan bepaalde kwesties die met de aanmeldingsklacht te maken hebben. Om een voorbeeld op een ander terrein te geven: als een paar zich aanmeldt voor relatieproblemen en er blijken moeilijkheden te zijn op het seksuele vlak dan zal het toch verstandig zijn om die in de taxatie van de moeilijkheden en in de behandelingsstrategie te betrekken. ad. 2. De tweede vraag begrijp ik helaas niet. Haley hoeft helemaal niets te verantwoorden middels een theorie. Ik wijs alleen maar op

Discussie 267 het gevaar van blindelings toepassen van een theoretische notie zonder gedegen taxatie en zonder een verantwoord behandelingsplan. ad. 3. De derde vraag is moeilijk in kort bestek te beantwoorden dat deze veel verder gaat dan de recensie over ‘Lea ving Home’. rectieve therapeuten mogen van Van Maanen kennelijk geen termen of concepten gebruiken die voor psychoanalytici belangrijk zijn. of dat zo verschrikkelijk is. Verder laat Van Maanen zien met deze vraag dat hij weinig begrijpt van directieve therapie. Hoewel één van de kernpunten van directieve therapie is dat er in principe toomgericht gewerkt wordt, houdt dit echter niet in dat men met de botte bijl wat pasklare receptjes kan gebruiken. Juist binnen de tieve therapie wordt erop gewezen dat iedere cliënt, of ieder systeem, unieke kanten heeft waar in de behandelingsstrategie ning mee gehouden moet worden. Taxatie van de factoren rondom de klacht, een functionele analyse misschien dat Van Maanen deze gedragstherapeutische term meer apprecieert dan ‘dieperliggende problemen’ – is dan wel nodig. Voor de behandeling van dergelijke ‘dieperliggende’ factoren hoeft men niet opeens een psychoanalyticus te worden. Zeker niet, daar waar dit ‘dieperliggende’ betrekking heeft op waarneembare gedragspatronen in het gezin. En dat is waar ik drukkelijk over schreef in de recensie. Maar zelfs niet als er ke ‘individuele’ problemen naar voren komen die met het verleden te maken hebben. Ik zou Van Maanen graag verwijzen naar een tal publikaties waarin met name daarover wordt geschreven. Deze hier samen te vatten gaat wat te ver, maar als hij werkelijk seerd is zal ik hem met plezier alle verwijzingen geven die hij nodig heeft. Beantwoording van de rest van Van Maanens opmerkingen zou komen op ‘meer van hetzelfde’. Dat wil ik de lezers besparen. ALFRED LANGE