245 Hypnotherapie en ‘Het Beste’ Een onderzoek naar de achtergronden en beweegredenen van sen, die zelf hypnose aanvragen naar aanleiding van een artikel in een populair wetenschappelijk tijdschrift. Sjoukje Hartman-Faber 1. Inleiding In april 1980 verschijnt in ‘Het Beste’ van Reader’s Digest een artikel over hypnose (Emily en Perola d’Aulaire, 1980). De teneur in het tikel is, dat hypnose een snelle oplossing biedt voor zeer veel men. Aan het slot van het artikel worden deadressen vermeld van de Vereniging voor Educatieve en Experimentele Hypnose en van de Nederlandse Vereniging voor Hypnotherapie (NVH). Naar aanleiding van dit artikel zijn er bij de NVH 115 brieven nengekomen van mensen, die met hypnose behandeld willen worden. Deze toeloop van mensen kan de NVH niet zonder meer verwerken, omdat niet bekend is welke leden van de NVH in staat en bereid zijn een cliënt in behandeling te nemen. Besloten wordt, dat er een centraal aanmeldingsgesprek met een lid van de NVH zal plaatsvinden. Intussen zal via het bulletin van de NVH gevraagd worden, welke leden van de vereniging een cliënt in deling willen nemen. Een mogelijk voordeel van het centraal dingsgesprek is, dat voor cliënten, die tijdens dit gesprek niet in merking lijken te komen voor een hypnotherapeutische behandeling, geen therapeut gezocht hoeft te worden. Alle 1 15 briefschrijvers ontvangen een schriftelijk antwoord van de NVH, waarin hun de mogelijkheid voor een eerste gesprek wordt boden. Dit artikel is een bewerking van een voordracht gehouden op 16 mei 1981 op de jaarlijkse ledenvergadering van de Nederlandse Vereniging voor therapie. Met dank aan Kees Hoogduin, Eise de Haan en Berend Terluin voor hun kritische hulp bij het tot stand komen van dit artikel. SJOUKJE HARTMAN-FABER is als psychiater verbonden aan PAAZ van het St. Hippolytus Ziekenhuis, Reynier de Graefweg l l, 2625 AD Delft.
246 Dth 3 jaargang 2 augustus 1982 In dit artikel wordt nader ingegaan op de achtergronden en redenen van de cliënten, die voor dit eerste gesprek zijn verschenen. Eraan vooraf gaat een summier overzicht van de gevolgde procedure bij het aanmeldingsgesprek. 2. De procedure rond het aanmeldingsgesprek Allen, die op de brief van de NVH hebben gereageerd, krijgen een standaardvragenlijst toegestuurd. Zij worden verzocht hun huisarts ervan op de hoogte te stellen dat er een aanmeldingsgesprek gaat plaatsvinden. Dit gesprek neemt ongeveer een uur in beslag. De klachten, de eventuele eerdere behandelingen, het gevolg van de klachten en de verwachtingen ten aanzien van hypnotherapie komen aan de orde. Eventuele misverstanden omtrent hypnose worden besproken. Tot slot van het gesprek wordt besproken of verwijzing naar een hypnotherapeut zinvol is en wordt een eventuele verwijzing seerd. Het indicatiecriterium voor hypnotherapie is zeer ruim weest: ‘Ja, tenzij .. .’. Als relatieve contra-indicaties zijn van tevoren gesteld: psychose, vitaal-depressief syndroom, gecompliceerde rotische problematiek en overwegend relatieproblematiek. 3. Enkele achtergrondgegevens van de respondenten Van de 115 briefschrijvers zijn uiteindelijk 57 (50%) voor een meldingsgesprek* verschenen. Waarom 58 cliënten niet van gelijkheid gebruik hebben gemaakt, is onbekend. In de discussie (par. 7) wordt hier nader op ingegaan. De gegevens die volgen hebben betrekking op de 57 wel nen cliënten (30 mannen en 27 vrouwen). De leeftijd van de denten varieert van 12 tot 88 jaar. De klachten of problemen, waarvoor hypnotherapie is gevraagd, worden in de vorm van diagnosen weergegeven in tabel 1. Hierbij moet opgemerkt worden, dat alleen de hoofddiagnosen zijn vermeld en dat meer dan één hoofddiagnose per cliënt gesteld kan zijn. * Met dank aan Eise de Haan, psycholoog, die een aantal ken heeft gevoerd.
Hypnotherapie en het ‘Het Beste’ 247 Tabel 1 Diagnose CodeDSM JIJ – bulimie/adipositas 307.51 – chronische motorische tic 307.22 – stotteren 307.00 – alcoholabusus: – continu 305.01 – episodisch 305.02 tabakafhankelijkheid 305.II – agorafobie met paniekaanvallen 300.21 – agorafobie zonder paniekaanvallen 300.22 – sociale fobie 300.23 – simpele fobie 300.29 – angstneurotische stoornissen 300.01 300.02 – dwangneurose 300.30 – atypische angststoornissen 300.00 – hysterische neurose, conversie 300.II – psychogene pijn 307.80 – psychoseksuele stoornis (impotentie) 307.72 – psychologische factoren, de lichamelijke conditie beïnvloedend* 316.00 – geen psychiatrische diagnose V.71.09 Totaal *Hieronder vallen klachten als hoofdpijn, migraine, astma e.d. Diagnosen van 57 respondenten. Aantal ( abs.) 8 3 5 7 3 4 3 9 2 7 60 Voor de klachten waarvoor nu hypnose is aangevraagd, zijn de pondenten soms al eerder in één of meerdere behandelingen geweest. Een overzicht hiervan wordt gegeven in tabel 2. Tabel 2. Overzicht eerdere behandelingen Eerdere behandelingen absoluut O/o medisch-specialistisch 14 25 psychiatrisch 23 40 alternatieve geneeswijzen 21 37 geen 26 46
248 Dth 3 jaargang 2 augustus 1982 4. De beweegredenen en verwachtingen van de respondenten Op grond van de aanmeldingsgesprekken kan ten aanzien van de weegredenen hypnotherapie te zoeken, een onderverdeling gemaakt worden in drie categorieën: a. hypnotherapie is het laatste redmiddel; b. hypnotherapie is de eerste poging tot behandeling; c. hypnotherapie als alternatieve geneeswijze. ad a. Voor 24 respondenten (42%) betekent het aanvragen van notherapie een laatste strohalm. Vele behandelingen, hetzij op tisch, hetzij op psychisch gebied of een combinatie van deze twee, zijn aan deze aanvraag voorafgegaan. De klachten en/of problemen bestaan meestal al geruime tijd, vaak jaren. Het betreft vooral de pondenten met pijn, psychosomatische klachten en ernstige trische problematiek, als dwangverschijnselen, conversie en fobische klachten. Deze cliënten verwachten ten aanzien van hypnotherapie geen tale genezing. Slechts enige verbetering of verlichting van de ten wordt gezocht. Mevrouw Huizing, 31 jaar, ongehuwd, lijdt al zes jaar aan verschijnselen (slikklachten) en fobische klachten. Voor haar klachten heeft ze jarenlang psychotherapeutische hulp gehad, maar ze heeft uiteindelijk het probleem zelf opgelost door haar vloeibare voedsel geleidelijk aan een steeds vastere consistentie te geven. Alleen het vlees moet ze nog malen. Ze komt vooral voor haar fobische klachten. Door deze klachten komt ze niet meer alleen haar flat uit. Haar moeder doet de boodschappen en verzorgt haar maaltijden. Haar enkele vriendinnen bezoekt ze per taxi. Werken doet ze al ruim één jaar niet meer. Werkhervatting ziet ze voor zichzelf niet meer weggelegd, ook niet in de toekomst. Ze wil hypnotherapie om minder fobisch te zijn, zodat ze eens op vakantie kan gaan. De heer In ’t Veen, 59 jaar, heeft sinds twee jaar in toenemende mate last van pijn laag in de rug, die uitstraalt naar de buik. De pijn is tinu aanwezig en soms zo hevig, dat hij er niet van kan lopen. Door zijn klacht slaapt hij slecht en is hij zich depressief en gespannen gaan voelen. Uitgebreide onderzoekingen door een neuroloog, orthopaed, chirurg en uroloog hebben geen afwijkingen aan het licht gebracht. Behandeling met fysiotherapie en met acupunctuur heeft niet pen. In de huiselijke situatie zouden er geen problemen zijn. Zijn werk heeft hij al twee jaar geleden op moeten geven door de klachten.
Hypnotherapie en het ‘Het Beste 249 Hij hoopt met hypnotherapie te bereiken, dat hij wat minder pijn heeft, zodat hij bijv. beter kan slapen. ad b. Hypnotherapie is de eerste poging tot behandeling. Dit gaat op voor 26 respondenten (46%). De problemen, waarvoor zij komen, zijn vooral overgewicht en eetbuien, (teveel) roken en stotteren. Ook een deel van de respondenten met fobische klachen kan in deze gorie gerangschikt worden. Als verklaring voor deze wat ongewone manier om een ling te beginnen, geven de respondenten te kennen: – er is weinig tot geen psychiatrische hulpverlening in de omgeving (geldt vooral voor het noorden en oosten van het land); – onbekendheid met de mogelijkheden die de psychotherapie voor een specifieke klacht heeft; – de drempel naar de huisarts om een verwijzing naar een ter te vragen ligt te hoog. Hierbij heeft de onofficiële start van een briefwisseling met de NVH kennelijk zo drempelverlagend gewerkt, dat de huisarts alsnog ingelicht kan worden voor het sprek plaatsvindt. Mevrouw de Vries woont in het noorden van het land. Zij heeft een al jarenlang bestaande spinnenfobie. Aangezien haar huisarts geen behandelmogelijkheden in de regio kan vinden, wordt besloten tot een aanmelding voor hypnotherapie. Zij is bereid voor de ling naar Amsterdam te reizen. De heer van Essen heeft al vanaf zijn zesde jaar last van stotteren. Hij is hiervoor wel bij een logopedist geweest, maar dat gebeurde in een periode waarin hij niet optimaal gemotiveerd was om de oefeningen uit te voeren. Omdat het spraakprobleem hem ernstig in zijn mogelijkheden beperkt, wil hij er nu wat aan doen. Hij had geen idee welke ‘deskundige’ hem hierbij zou kunnen helpen, tot hij het artikel in ‘Het Beste’ las. Het feit, dat hij voor een aanmeldingsgesprek naar een psychiater is verwezen, heeft hem verbaasd, omdat zijn probleem toch niet ‘zo ernstig’ is. ad c. Zeven respondenten (12%) zien hypnotherapie als een tieve geneeswijze. Zij wijzen de officiële geneeskunde, waaronder de psychiatrie, nogal sterk af Medicijnen willen zij onder geen beding gebruiken, terwijl wel vaak geneeskrachtige kruiden en diëten bruikt worden. Andere alternatieve geneeswijzen als acupunctuur, homeopathie e.d. zijn vaak al geprobeerd.
250 Dth 3 jaargang 2 augustus 1982 Mevrouw Oud is 87 jaar. Zij lijdt al ettelijke jaren aan arthrose van haar heupen en knieën, waardoor zij zich moeizaam en met veel pijn voortbeweegt. Aangezien zij zich verder nog erg vitaal voelt en graag haar huishoudelijke activiteiten en het verzorgen van haar vele dieren zelf wil blijven doen, vraagt zij hypnotherapie om haar pijn wat draaglijker te maken. Zij is onderzocht door een orthopaedisch chirurg, maar wijst behandeling door hem met medicamenten van de hand. Zij is al met veel alternatieve geneeswijzen behandeld, tot nu toe zonder resultaat. 5. Resultaten van het aanmeldingsgesprek Zesenveertig respondenten (81 % ) zijn verwezen naar een rapeut van de NVH. Niemand is afgewezen op grond van de eerder genoemde contra-indicaties. De redenen, waarom 11 respondenten (19°/o) niet verwezen worden, zijn van verschillende aard. Vaak len meerdere factoren tegelijkertijd een rol in het uiteindelijk niet tot stand komen van een verwijzing. Bij vijf respondenten speelt de afstand tot een mogelijke rapeut een rol, terwijl eveneens de overige mogelijkheden in de regio zelf nog niet zijn onderzocht of benut. Eén respondent wil na de informatie uit het aanmeldingsgesprek nadenken en laat niets meer van zich horen. Eén respondent zegt na de informatie hypnose onzin te vinden en prefereert een andere rapievorm. Eén respondent blijkt te verwachten dat hij met LSD handeld zal worden. Drie respondenten worden door de onderzoeker afgewezen. Een van hen wordt verwezen naar een Consultatiebureau voor alcohol en drugs. De tweede is nog in behandeling bij een dragstherapeut. Hem wordt geadviseerd een keuze te maken, waarna hij niets meer van zich laat horen. Een derde zegt tijdens het gesprek geen tijd (over) te hebben voor het uitvoeren van oefeningen en drachten. Reden waarom de onderzoeker haar adviseert pas met de behandeling te beginnen, als zij hiervoor enige tijd beschikbaar kan stellen. De niet-verwezen respondenten wordt, voor zover van toepassing, advies over mogelijkheden van behandeling in de regio gegeven. 6. De behandeling Zesenveertig respondenten zijn verwezen naar 16 hypnotherapeuten of instituten, waar hypnotherapie tot de behandelmogelijkheden be-
Hypnotherapie en het ‘Het Beste’ 251 hoort. Van vijf respondenten is niets bekend: zij zijn in ieder geval niet aangekomen bij de hun toegewezen behandelaar. Onbekend is of zij bij een ander NVH-lid onder behandeling zijn gekomen door een nieuwe aanvraag te doen bij het secretariaat van de NVH. Van de 41 resterende cliënten is het volgende bekend: 2 cliënten (5 % ) zijn niet met de behandeling begonnen. Bij één van hen, meneer In ’t Veen (zie punt 4 ad a), zijn inmiddels toch lichamelijke gen gevonden, waarvoor hij geopereerd zal worden. De ander blijft zonder bericht weg. Bij 12 cliënten (29°/o) is de behandeling dig gestopt, na één tot vijf zittingen. Bij 4 van hen zijn (onder meer) hypnotische technieken in de behandeling toegepast. Dertien ten (32 % ) zijn ten tijde van dit onderzoek nog in behandeling. gevens hierover ontbreken. Bij I4 cliënten (34 % ) is de behandeling beëindigd. Bij allen zijn (onder meer) hypnotische technieken toegepast. Volgens de peuten zou bij 9 van hen het resultaat van de behandeling gend zijn. 7. Discussie 7.1 De helft van de mensen, die zich schriftelijk hebben aangemeld, komt niet voor een aanmeldingsgesprek. Rosenberg & Raynes (1976) hebben een uitgebreid derzoek verricht naar factoren, die van invloed zijn op het centage bij psychotherapie. Zij vermelden tussen de verwijzing en het eerste gesprek uitvalspercentages die variëren van l 5 tot 70%. ren, die dit uitvalspercentage ongunstig beïnvloeden zijn onder re: – Een lange wachtlijst. Een wachttijd van vijf dagen tussen de melding en het eerste gesprek zorgt voor een uitvalspercentage van 15%. Een wachttijd tussen zes en tien dagen verhoogt dit percentage al tot 50%. Een onpersoonlijke manier van verwijzen. De patiënt krijgt een verwijzing van zijn huisarts en moet zelf maar uitzoeken bij welke stantie hij zich aanmeldt. Ook bij patiënten, die zichzelf verwijzen zonder veel steun van de huisarts en/of familie, vindt men een hoog uitvalspercentage, nl. 45°/o. Bij patiënten, die zichzelf verwijzen met steun van huisarts en/of familie daarentegen, zou het ge aanmerkelijk lager liggen. Deze beide factoren kunnen in het in dit artikel beschreven zoek zeker een rol spelen: de wachttijd is minimaal twee weken ge-
252 Dth 3 jaargang 2 augustus 1982 weest en de cliënten verwezen zichzelf. In hoeverre de uitvallers in dit onderzoek minder steun van familie en huisarts hebben gehad dan de respondenten, is niet bekend. Bij de respondenten is slechts door twee huisartsen geweigerd mee te werken aan de verwijzing naar de onderzoeker. Onderzocht is, of de afstand van de woonplaats van de respondent naar Delft, waar het aanmeldingsgesprek heeft plaatsgevonden, een mogelijke factor zou kunnen zijn. In figuur 1 en tabel 3 is dit nader uitgewerkt. e PAAZ DELFT Ł KOMTWEL o KOMT NIET Figuur I. Aanmeldingen in respondenten landelijk geregistreerd.
Hypnotherapie en het’ Het Beste’ 253 Tabel J. Relatie afstand wel- en niet-komers. afstand komt wel komt niet Ł 3okm 20 12 X 2 = 5,74. df = 2. P > 0,05. 30-9okm 23 20 Ł 9okm 14 26 De afstand blijkt dus niet-significant van invloed te zijn op wel of niet komen. 7.2 De in dit artikel genoemde contra-indicaties voor hypnotherapie zijn psychose, vitaal depressief syndroom, gecompliceerde neurotische problematiek (bijv. dwangneurose) en overwegende tiek. Kroger (1977) noemt als contra-indicatie voor niet-psychiaters een psychose. Ook waarschuwt hij voor hypnotherapeutische ling van organische afwijkingen, waarvoor medische behandeling mogelijk is. Spiegel & Spiegel (1978) zeggen, dat er geen contra-indicaties voor hypnotherapie zijn, omdat hypnotherapie niet bestaat: ‘De sche toestand, de trance, is een bepaald type aandachtige, lijke geconcentreerdheid, die gebruikt kan worden als vruchtbare dem voor een therapeutische strategie’ (p. 20). Wel beschrijven zij een verminderde hypnotiseerbaarheid bij mensen met ernstige chopathologie, zoals psychosen, ernstige depressies en sen. Zoals reeds eerder is vermeld, is geen van de cliënten uit de hier beschreven groep afgewezen op grond van de genoemde caties. Dit hoewel in ieder geval tweemaal een ernstige dwangneurose wordt vastgesteld. Zij worden toch voor hypnotherapie verwezen, omdat eerdere psychotherapeutische hulp niet tot het gewenste taat heeft geleid en vooral omdat zij hun zinnen en hun hoop hebben gezet op hypnotherapie. Het hoop hebben op het welslagen van een bepaalde behandeling, is nog altijd een belangrijk element in het mogelijk succes van die handeling (vgl. ook Rabkin, 1977). Met name voor hypnotherapie geldt dan als voordeel, dat naast hypnotische technieken, in feite alle therapeutische benaderingen te gebruiken zijn.
2 54 Dth 3 jaargang 2 augustus l 982 Lazarus (1973) behandelde een groep cliënten bij systematische desensitisatie met relaxatie, een andere groep met hypnotische xatie, waarbij alleen het woord hypnotisch was toegevoegd aan de procedure. Voor mensen, die niet speciaal om hypnose.gevraagd den, liet het behandelresultaat geen verschil zien. De mensen, die om een hypnosebehandeling gevraagd hadden, reageerden beter op de behandeling, waarin het woord hypnotisch voorkwam. Dit kan als een aanbeveling gezien worden om cliënten die hypnotherapie vragen ook werkelijk (mede) met hypnotherapeutische technieken te delen. 7.3 Opvallend is het grote aantal eerdere behandelingen: – Drieëntwintig respondenten (40%) hebben eerder psychiatrische behandeling ondergaan. Rosenberg & Raynes (1976) vermelden een groot onderzoek van Woodward et al., waarin 25% van de de patiënten eerder psychiatrisch is behandeld. -Eenentwintig van onze respondenten (38%) (ouder dan 18 jaar: N = 56) hebben al eerder hulp gezocht bij een of meer alternatieve geneeswijzen. Het NIPG-onderzoek ‘Wat heet beter’ (1980) vermeldt, dat 18% van de Nederlandse bevolking van 18 jaar en ouder ooit eens hulp heeft gezocht bij een alternatieve geneeswijze. – Veertien respondenten (25%) hebben eerder listische onderzoeken en behandelingen ondergaan. Dit zou een nogal laag percentage zijn, als men het vergelijkt met de bevinding in het NIPG-onderzoek, dat 60% van de mensen die hulp zoekt bij een ternatieve geneeswijze, voor dezelfde klachten tevoren een medisch specialist heeft bezocht. Hierbij moet wel opgemerkt worden, dat het aantal respondenten, dat eerder behandelingen heeft ondergaan, 54 % van het totaal aantal respondenten uitmaakt (categorie a en c, blz. 248, waarvan categorie a het grootste deel voor zijn rekening neemt). Meestal hebben de pondenten, die eerder behandeld zijn, meer dan één specialist zocht of meer dan één alternatieve geneeswijze geprobeerd. Eveneens opvallend is het grote aantal respondenten (46%), dat op deze wijze voor het eerst het psychiatrisch kanaal binnenkomt. Dit lijkt vooral te maken te hebben met onbekendheid met de heden van psychotherapie, de hoge drempel naar het officiële chiatrische kanaal en beperkte mogelijkheden in de regio. Er is dus zeker sprake van een selectie in de mensen, die op eigen initiatief via een artikel in een populair-wetenschappelijk tijdschrift hypnose aanvragen. Het is een selectie naar twee uitersten: enerzijds
Hypnotherapie en het ‘Het Beste’ 255 hypnotherapie als beginstap en anderzijds hypnotherapie als tion. 7.4 De indruk tijdens de aanmeldingsgesprekken is geweest, dat er lend veel oudere mensen bij de respondenten waren. Deze indruk wordt bevestigd als men de leeftijdsopbouw bij de respondenten gelijkt met een groep van 57 achtereenvolgende nieuwe patiënten op de polikliniek psychiatrie van ons ziekenhuis. In vergelijking met de leeftijdsopbouw van de Nederlandse bevolking en met die van twee onderzoekgroepen van het NIPG-onderzoek (1980) wordt deze druk evenwel niet bevestigd (zie tabel 4). Tabel 4. Leeftijdsopbouw leeftijd l) 2) 3) 4) 5) % hypnose po/ik!. NIPG NIPG Ned. Hipp. alt. spec. bevolk. l 8 jaar buiten beschouwing gelaten 18-24 14 15 8 12 17 25-34 30 31 32 25 22 35-49 25 41 32 20 26 50-64 20 12 21 28 20 65 II 2 8 15 15 (1) I.v.m. vergelijking met andere groepen zijn alleen responden- ten ouder dan 18 jaar vermeld. N 56. (2) Zevenenvijftig achtereenvolgende nieuwe patiënten op de likliniek psychiatrie van het St. Hippolytus Ziekenhuis te Delft. (3) + (4) NIPG-onderzoek ‘Wat heet beter’ (1980). Een onderzoek naar het gebruik van en de tevredenheid met alternatieve (alt.) en ficiële geneeskunde (spec.). (5) Ontleend aan N IPG-onderzoek (1980). 7.5. De hier gebruikte procedure van een centraal aanmeldingsgesprek blijkt in de praktijk nogal wat nadelen te hebben. Al eerder is noemd het nadeel van een lange wachtlijst met als gevolg een hoog percentage uitvallers. Ook administratief geeft het de nodige rompslomp met allerlei gelijkheden fouten te maken, doordat de procedure via minstens drie
256 Dth 3 jaargang 2 augustus 1982 schijven loopt (secretariaat NVH secretariaat onderzoeker – riaat uiteindelijke behandelaar). Hierdoor hebben sommige denten erg lang moeten wachten tot de behandeling uiteindelijk gon. De onderzoeker heeft niet vaak de indruk gekregen dat er reden was om hypnotherapie dringend te ontraden. Het instellen van een extra drempel om deze reden lijkt dus niet zinvol. Trouwens, bij het inwinnen van informatie over de verdere behandeling is gebleken, dat als regel de behandelaars zelf nogmaals een taxatie hebben uitgevoerd en pas op grond daarvan al of niet hebben besloten hypnose werkelijk te gebruiken. Op grond van deze nadelen is besloten, dat mensen die zichzelf bij de Nv H aanmelden voor behandeling, voortaan rechtstreeks naar een behandelaar worden verwezen. Tot slot In dit artikel is besproken, hoe naar aanleiding van een artikel over hypnose in ‘Het Beste’ 115 mensen bij de Nederlandse Vereniging voor Hypnotherapie om behandeling vragen. Door de gevolgde procedure is er een lange wachttijd geweest sen de schriftelijke aanmelding bij de NVH en het eerste gesprek. Het hoge percentage uitvallers (50%) vóór dit gesprek zal hier voor een belangrijk deel mee te maken hebben (vgl. ook Rosenberg & Raynes, 1976). Inmiddels is naar aanleiding van dit onderzoek de procedure van verwijzen door de NVH veranderd. Ten aanzien van de redenen zich voor hypnotherapie aan te den, is er onderscheid te maken in drie nogal uiteenlopende rieën. Met name diegenen, die als eerste poging tot behandeling notherapie vragen, maken een groot deel uit (46 % ) van het totaal aantal respondenten. Dit zegt onder andere iets over de heid met de mogelijkheden van psychotherapie. De categorie die hypnotherapie onder alternatieve geneeskunde rangschikt, vormt maar een klein percentage van de respondenten (12%). Mogelijk betekent dit, dat de opinie over hypnose als sche kunst of als circusact niet zo gangbaar (meer) is als wel gedacht wordt. Referenties d’Aulaire, E. & P. 0. d’Aulaire (1980), In de ban van de hypnose. Het Beste uit Reader’s Digest, april.
Hypnotherapie en het ‘Het Beste’ 257 Kroger, W. S. (1977), Clinical and Experimental Hypnosis J. B. Lippincott Company, Philadelphia-Toronto. Lazarus, A. ( 1973), Hypnosis as a Facilitation in Behaviour Therapy, Int. J. ofClin. & Exp. Hypnosis, 21(1),25-31. NIPG-onderzoek (1980), Wat heet beter. Uitgave: KRO-externe Kontakten, Hilversum. Rabkin, R. (1977), Strategie Psychotherapy, Basic Books, inc., New York. Rosenberg, C. M. & A.E. Raynes (1976), Keeping Patients in Psychiatrie Treatment, Ballinger Pub!. Company, Cambridge, Mass. Spiegel, H. & D. Spiegel (1978), Trance and Treatment, Clinical Uses of nosis, Basic Books, inc., New York.