casuïstische mededelingen Een te kort durende hypnotherapie? De hypnotherapie die ik hier wil beschrijven heeft iets moois en tijd – naar mijn idee – iets tragisch. Het verhaal gaat over een vrouw die geen rust in haar leven kende en eigenlijk altijd onderweg was. Toen ik haar leerde kennen, verbleef zij in een Instituut voor Verstotenen – een instituut dat weliswaar niet bestaat, maar dat we hier terwille van de bescherming van cliënte’s anonimiteit opvoeren. Het leek mij dat de therapie haar goed deed, maar ik heb niet kunnen nagaan of er enige duurzame verandering bereikt is: zij kwam niet op haar laatste afspraak. Toen ik zelf contact met haar wilde zoeken bleek zij met onbekende bestemming te zijn trokken. De cliënte Marjolein van Wijk, 38 jaar, wordt door de huisarts van het Instituut voor Verstotenen verwezen. Zij verblijft er een aantal maanden en is zich daar in toenemende mate gaan isoleren. Zij vindt dat zij volledig is vastgelopen en dat er niets anders meer opzit dan een eind aan haar leven te maken. Het is Marjolein aan te zien dat zij er niet goed aan toe is. Zij maakt een gespannen en depressieve indruk, haar gezicht heeft diepe groeven-ze is door het leven getekend. Ze vertelt het volgende verhaal. Zij komt uit een boerengezin met vele dochters, van wie zij de tweede was. Haar vader had meermalen verkondigd dat zij en haar man de derij te zijner tijd zouden kunnen overnemen. Maar toen vader plotseling overleed, gaf moeder een zuster en haar man – ‘een nietsnut’ – het bedrijf cadeau. Marjolein kon dit onrecht niet verwerken en maakte haar moeder voortdurend verwijten. Ook tussen haar en haar man groeiden spanningen; zij reageerde haar ongenoegen over de gang van zaken ook op hem af. De spanningen namen toe, o.a. doordat Marjolein teveel alcohol was gaan drinken en dan aanvallen van razernij kreeg. De familie stootte Marjolein uit en ook haar man kreeg genoeg van haar. Zij deed een zelfmoordpoging en werd opgenomen in een psychiatrische inrichting. Haar man vroeg tijdens de opname echtscheiding aan. Na ontslag uit de inrichting volgde een eenzaam en zwervend bestaan. Het lukte haar niet zich opnieuw ergens thuis te voelen. Steeds voelde ze zich na verloop van tijd onrustig worden en moest dan weer op pad. De laatste jaren is Marjolein steeds meer afgegleden, zoals zij het zelf noemt. Zij kan zo gespannen worden dat zij ‘wegraakt’. Dagen- en nachtenlang zwerft zij dan rond in een vernauwde bewustzijnstoestand. Voor deze stoornis in het bewustzijn is zij al diverse malen opgenomen in een ziekenhuis, maar neurologisch onderzoek heeft geen afwijkingen aan het licht gebracht. Alcohol gebruikt zij overigens niet meer. Als ze over drank praat, heeft Marjolein iets onverzettelijks, iets krachtigs. Dat wordt door mij als een
Casuïstische mededelingen 173 positief punt gezien, waarvan in een eventuele therapie gebruik gemaakt kan worden. Marjolein weet dat ze er zelf niet uitkomt, en zij weet ook dat zij niet de manier weet waarop ze geholpen zou kunnen worden. Zij vindt het schuwelijk in het Instituut, waar de omgangsnormen weinig verfijnd zijn. Ze herhaalt dat de neiging een einde aan haar leven te maken steeds sterker wordt en dat haar spanningen toenemen. Ondanks dit appèl kan ik haar, i.v.m. mijn vakantie, pas over een maand terugzien. Gelukkig kan ik haar wel de naam geven van een collega bij wie zij in de tussentijd welkom is. De behandeling In het tweede gesprek maakt Marjolein weer duidelijk hoezeer het Instituut de ‘goot’ is, het ‘laagste van het laagste’. Haar situatie is uitzichtloos, zegt ze. Zij heeft geen geld om elders een kamer te huren. Om de huur te kunnen betalen, heeft ze een baan nodig. Maar als ze ergens solliciteert, moet zij haar adres opgeven en daarna wordt steeds een excuus gevonden om haar niet te nemen. Als ik probeer te bespreken op welke manier deze vicieuze cirkel broken zou kunnen worden, laat Marjolein het afweten. In plaats daarvan geeft zij aan dat zij steeds meer gespannen wordt. Als die spanning tot ontlading komt, vreest ze dat er iets ergs zal gebeuren. Ik kom tot de clusie dat ik Marjolein hoogstwaarschijnlijk niet kan helpen met een rationele probleemoplossende benadering, die rechtstreeks gericht is op het verbeteren van haar leefsituatie. Ook al uit ze zich suïcidaal, van een opname in een psychiatrische inrichting verwacht ik geen enkel heil. Uit een tweetal factoren leid ik af dat Marjolein goede capaciteiten heeft om gebruik te kunnen maken van hypnose, en daarom lijkt het me zinnig om haar problemen op een indirecte, voorzichtige manier met therapie te benaderen. De factoren die ik bedoel zijn: (a) haar concentratievermogen; en (b) de schemertoestanden waarin ze van tijd tot tijd terecht komt. Het eerste punt zal duidelijk zijn, het tweede behoeft wat toelichting. Mensen die goed kunnen ‘schemeren’ gaan als regel ook goed in trance, althans volgens de klinische literatuur (vgl. Crasilneck & Hall, 1975; Spiegel & Spiegel, 1978.) Schemertoestanden kunnen eventueel gezien worden als ‘spontane’ trances, compleet met amnesie. Marjolein gaat gemakkelijk op mijn voorstel in om haar probleem m.b.v. hypnose te benaderen. Het is mijn bedoeling om met een oefenzitting voor hypnose te beginnen. Maar zou zich daar de gelegenheid voordoen om al iets aan Marjoleins probleem te doen, dan zal ik het niet laten. In een later stadium zal hypnose wellicht benut kunnen worden om haar te helpen de traumatische gen met haar familie en ex-echtgenoot te verwerken. Ik wil daarbij gebruik maken van metaforen, bijv. in deze vorm: ik vertel Marjolein verhalen die qua structuur overeenkomen met de traumatische gebeurtenissen maar die zich in een andere context afspelen en waarin andere ‘acteurs’ optreden.
174 Dth 2 jaargang r mei 198 1 De volgende zitting gaat Marjolein via een handlevitatie gemakkelijk in trance. De hand raakt haar voorhoofd en gaat – ondanks mijn suggestie in die richting – niet meer omlaag. Als verdiepingstechniek suggereer ik Marjolein, dat zij voor een trap met twaalf treden staat en die trap – rustig en in haar eigen tempo – kan afdalen. Zij zal dan in een halletje met een deur terecht komen. Marjolein zegt dat het beneden erg donker is. De deur ziet zij niet. Ik suggereer haar die deur op de tast te vinden. Zij vindt de deur en opent hem op mijn verzoek. Als ik vraag of zij de ruimte daarachter wil betreden, betwijfelt zij of zij dat wel wil. Het is daar ook donker, al ziet zij in de verte een lichtpuntje. De ruimte ziet er uit als een lange gang, een soort trechter. Door mij aangemoedigd, gaat Marjolein over de drempel en dan stapje voor stapje die gang in. Zij merkt dat zij steeds meer in de zanderige bodem wegzakt. Drijfzand? Zij kan zich er nog net uit bevrijden en gaat terug naar het halletje. Als zij daar goed rond zoekt, zeg ik, zal zij spullen vinden waarmee zij verder kan over het drijfzand heen. Zij vindt twee oude deuren. Zij schuift ze over het zand en als ze dan bij water blijkt uit te komen, gebruikt ze de deuren als een vlot. Aan de andere kant kan zij gewoon lopen. Er bloeien allerlei mooie, rode bloemen. Marjolein geniet van hun kleuren en geuren; zij wordt vrolijk en begint te dansen. De bloemen beginnen plotseling te verwelken en sterven af. De hele omgeving krijgt een somber bruine kleur. De geur van verrotting wordt steeds sterker. Marjolein wordt somber en gaat maar gauw verder. Na enige tijd komt zij in de buurt van een kerk-er vlak naast ligt een ziekenhuis. Voor de kerk staan Duitse soldaten met geweren. Daarnaast staat een groepje burgers. De meeste van hen worden weggestuurd, maar vier moeten achterblijven en worden gefusilleerd. De soldaten vertrekken en de doden blijven liggen. Het is stil en rustig. Marjolein lijkt enige tijd in een zeer diepe trance te zijn. Ik geef haar suggesties voor uitrusten en verkwikking. Ik zeg haar dat wat ze in de zitting ervaren heeft op een positieve manier kan doorwerken – zeker bewust maar als de tijd er rijp voor is ook bewust. Al deze opmerkingen laat ik volgen door wat indirecte suggesties voor amnesie; dit om te komen dat Marjolein, als ze weer uit trance is, last zal krijgen van deze ervaringen. Ik ben uiteraard zeer benieuwd naar de doorwerking van deze zitting, waar ik hooguit wat betekenissen van kan vermoeden. In de volgende zitting, veertien dagen later, rapporteert Marjolein grijpende veranderingen. Zij voelt zich niet meer depressief en koestert enig optimisme met betrekking tot de toekomst. Zij is naar de sociale dienst gegaan en naar de tandarts – daar is zij in geen zestien jaar geweest. Ook heeft zij zich beziggehouden met schilderen en tekenen. Marjolein voelt ‘een kriebel’ met betrekking tot haar familie. Zij heeft die in geen jaren gezien; dacht dat ze die eigenlijk ook niet meer wilde zien, maar voelt toch de neiging contact met familieleden op te nemen. In haar omgeving is men verbaasd over de veranderingen die zich in haar voltrokken hebben. Zijzelf is dat ook en merkt op, dat het niet te snel moet gaan. Ik sluit me daar bij aan; o.a. door in deze zitting hypnose niet aan bod te laten komen.
Casuïstische mededelingen 175 In plaats daarvan breng ik het gesprek op het onderwerp sportbeoefening. Niet alleen zou Marjolein baat kunnen hebben bij een verbeterde conditie, het ondernemen van sportieve activiteiten zou ook een impliciet model kunnen zijn voor het actief zoeken naar werk. Bovendien biedt het de mogelijkheid nieuwe contacten op te doen. Marjolein vertelt dan dat zij graag van het roken af wil. Van de drank afblijven is haar wel gelukt, maar wat zij ook geprobeerd heeft, zij blijft roken – twee pakjes sigaretten per dag. Ik wil haar daarbij wel helpen en merk op: ‘misschien de volgende keer of misschien gebeurt er dan wat anders.’ Het is belangrijk om bij snelle ontwikkelingen elke keer opnieuw te bekijken wat de gewenste benadering is. Drie weken later ziet Marjolein er meer ontspannen uit. Zij is ook vrij opgewekt, al begint het haar knap te vervelen in het Instituut. Het doen van gymnastiekoefeningen is haar goed bevallen. Zij is op drie banen afgeweest, maar afgewezen omdat zij in het Instituut zit. Zij vraagt zich af hoe lang het zal duren eer zij daar weg is. Marjolein zegt nu zelf dat ze toch hypnotherapie voor haar nicotineverslaving wil. Ik ga hierop in en Marjolein gaat op dezelfde manier in trance als de eerste keer. Ik praat nu niet meer over een trap omlaag, maar suggereer haar dat zij ergens in de natuur is – op een plek die zij erg mooi vindt en waar zij zich thuis voelt. Marjolein zegt dat ze ergens in een kastanjebos is en – tegelijk met andere mensen – naar kastanjes zoekt. Als zij daar een tijd mee bezig is en er baar van geniet, vraag ik haar naar een heel speciale plek in het bos te gaan; een plek waar zij een heel diep gat kan graven. Zij gaat op zoek en komt in een heel stil gedeelte van het bos terecht, niemand anders is daar. Ik vraag Marjolein dat diepe gat te graven en – als zij daarmee klaar is – haar laatste pakje sigaretten voor eens en voor altijd te begraven. Zodra zij klaar is, vraag ik haar om de frisse, gezonde lucht in het bos op te snuiven en ervan te genieten. Marjolein voelt zich zeer opgelucht, zegt zij. Zij voelt zich ook heel licht; zij zweeft als het ware tussen de bomen door. Zij komt wat mensen tegen, maar verder is het heel rustig om haar heen en dat doet haar goed. Marjoleins aandacht wordt steeds weer getrokken naar de toppen van de bomen. Als ik haar vraag ook eens te letten op hun wortels, voelt zij daar niet zoveel voor. Tenslotte vraag ik haar naar een speciale plek te gaan, waar zij goed kan uitrusten en datgene wat eerder gebeurd is als vanzelf op een positieve manier te laten doorwerken. Zij kiest een plek in het bos, waar een half verrotte boomstronk ligt met daarop een mooie, zich openende bloem – ‘van onderen rot en van boven heel mooi’. Zij is erg geïntrigeerd door dit beeld. Nadat ik een aantal post-hypnotische suggesties voor positieve werking, uitgerust zijn en voldoening heb gegeven, komt Marjolein weer uit hypnose. Drie weken later vertelt zij dat zij sedert de laatste zitting niet meer gerookt heeft. Zij vindt het maar gek, dat zij zich in de eerste dagen na die zitting helemaal niet bewust was dat roken ooit iets met haar te maken heeft gehad. Zij had haar aansteker nog bij zich. Als anderen haar om een
176 Dth 2 jaargang l mei 1981 vuurtje vroegen, gaf zij dat zonder meer, zich niet bewust dat zijzelf gerookt had. Daarna is roken haar steeds meer gaan tegenstaan. Zozeer zelfs, dat zij veel minder naar het nogal rokerige koffiehuis is gegaan, en op de deur van haar kamer heeft ze een bordje ‘Verboden te roken’ gehangen. Haar kamer? Ja, dat is waar ook: zij heeft het Instituut verlaten en woont intussen op een eigen kamer in de stad. Zij kan nu haar eigen leven leiden en geniet van haar vrijheid en rust. Zij heeft zich verder voorgenomen om weer naar werk te zoeken. Terwijl Marjolein zo vertelt voel ik mijn respect voor haar groeien. (Het is bijna ongeloofwaardig wat zij allemaal uit die paar hypnosezittingen weet te halen.) We maken een afspraak voor over drie weken. Dan lees ik in een rouwadvertentie in de krant dat Marjoleins hospita is overleden en ik vraag me af hoe het nu met Marjolein en haar kamer moet. Zij komt niet op de afspraak en heeft daarna ook niets meer van zich laten horen. Pogingen mijnerzijds om haar te bereiken zijn mislukt. Discussie Deze therapie heeft mij meer beziggehouden dan tal van andere lingen. Het liep zo mooi allemaal, Marjolein boekte zoveel vooruitgang en met die kamer leek zij werkelijk aan een nieuwe leven begonnen te zijn. Maar het was ook duidelijk dat er nog veel moest gebeuren. Haar gen in het bos, waar zij naar de toppen keek en niet naar de wortels, en waar zij die bloem en die boomstronk (van boven mooi; van onder rot) bekeek, gaven daarvan iets aan. Marjolein was depressief toen zij bij mij kwam – zij zag geen uitzicht meer in haar onhoudbare situatie. Het therapeutisch contact had haar hoop op nieuwe mogelijkheden geboden; haar zelfrespect werd hersteld, ze ging zinvolle activiteiten ondernemen en ze ontwikkelde al iets van een komstperspectief. Ik had een tegenslag als het overlijden van Marjoleins hospita niet voorzien en had haar niet op zoiets dergelijks voorbereid. Toen dat gebeurde, heeft zij zich mogelijk bedrogen gevoeld en is zij woedend op mij geworden. Toen zich bij Marjolein snelle ontwikkelingen voordeden en zijzelf al aangaf dat het niet te hard moest gaan, had ik waarschijnlijk met haar de mogelijkheid van terugval of tegenslag moeten bespreken (vgl. Haley, 1975); bijv. in de trant van: ‘Het gaat nu goed, maar we zijn er nog niet; we hebben nog een lange weg te gaan en het is heel goed mogelijk dat je in je verdere vooruitgang met tegenslag te maken krijgt.’ ONNO VAN DER HART, sociaal-psycholoog; Dercksencentrum Amsterdam.