Jaargang 36 (2016)
Nummer: 1
Artikel: 9

Pictogram

DT-36-1-9.pdf 501.76 KB 338 downloads

In dialoog over conflictscheidingen ...

Hoewel in de Nederlandse volksmond de term ‘vechtscheiding’ inmiddels is ingeburgerd, heeft een groep professionals, verenigd in de initiatiefgroep Veilige Haven (www.veiligehaven.nl), onlangs besloten de term ‘conflictscheiding’ te hanteren. Dit mede vanwege het negatieve aura dat de term ‘vechtscheiding’ omgeeft, en omdat de term ‘conflictscheiding’ beter aansluit bij de term high conflict divorce, die in de wetenschappelijke literatuur over deze problematiek wordt gehanteerd. Vanaf nu zal ik daarom in deze reactie de term ‘conflictscheiding’ gebruiken om scheidingen aan te duiden die zich kenmerken door langdurig procederen, een hoge mate van boosheid en wantrouwen, en grote problemen in de communicatie en de samenwerking wat betreft de zorg voor de kinderen (Johnston & Roseby, 1997).

Ik ben verheugd dat Justine van Lawick en Margreet Visser gereageerd hebben op mijn notitie over hun methodiek voor gezinnen waarin een conflictscheiding speelt (van Lawick & Visser, 2015). Ik deel hun visie dat we alleen door de dialoog aan te gaan verder kunnen komen richting een effectieve aanpak voor deze veeleisende en complexe problematiek. Zij ontzenuwen een aantal van de kritiekpunten en zorgen die ik uitte over hun methodiek door aan te geven dat ik hun boek Kinderen uit de Knel niet goed gelezen of niet goed begrepen heb. Dit is correct voor wat betreft het verloop van de behandelsessies: ik had de indruk dat de sessie waarin de kinderen aan de ouders presenteren op het einde van de behandeling plaatsvond, maar dit gebeurt inderdaad niet in sessie 8, maar in sessie 6. Op andere punten deel ik hun analyse van mijn notitie echter niet. Dat zal ik hieronder uitleggen.

Van Lawick en Visser schrijven in hun reactie op mijn notitie dat zij het ouderverstotingssyndroom juist niet omarmen in hun methode. Ik volg echter slechts hun inleidende hoofdstuk, waarin zij uitgebreid aandacht besteden aan het concept parental alienation en uitleggen dat zij dit een belangrijk begrip vinden om conflictscheidingen mee te kunnen begrijpen. Ze geven zelfs aan dat parental alienation de kern is van conflictscheidingen: ouders die elkaar over en weer zwart maken, op deze manier van elkaar vervreemden, waardoor ook de kinderen in de knel raken. Ik citeer: ‘Je kunt bij vechtscheidende ouders spreken van een “oudervervreemdings”- of “ouderverstotingssyndroom”. Zij (cursivering in origineel, CdR) vervreemden zich van de andere ouder met wie zij wel samen kinderen hebben gekregen, zij verstoten de andere ouder en demoniseren deze. Het kind kopieert dat gedrag slechts vanuit een overlevingsmechanisme. Vanuit deze visie werken wij in dit project.’ (p. 33)

In hun reactie schrijven de auteurs ook dat mijn aanname dat zij ervan uitgaan dat beschuldigingen van kindermishandeling in het kader van een conflictscheiding vals zijn, onjuist is. Vervolgens stellen zij dat zij wel degelijk aan feitenonderzoek en waarheidsvinding doen (ik neem aan naar het vóórkomen van huiselijk geweld, maar dat wordt niet expliciet vermeld), maar tegelijkertijd geen risicotaxatie van geweld uitvoeren, want dat zou ‘forensisch’ zijn en escalerend werken: ‘In de jungle van de meerstemmigheid en tegenstrijdige “feiten” is het echter moeilijk een eenduidige waarheid vast te stellen. Onze leidraad is daarbij steevast de veiligheid en ontwikkeling van het kind’ (zie onder andere: van Lawick & Visser, 2014, pp. 51-55). Aan de ene kant zeggen de auteurs dus dat ze aan feitenonderzoek en waarheidsvinding doen, en de veiligheid van het kind vooropstellen, maar risicotaxatie maakt daar geen deel van uit. Het is in mijn visie en ervaring echter onmogelijk om aan feitenonderzoek te doen zonder risicotaxatie. Feitenonderzoek bij conflictscheidingen bestaat namelijk uit het bevragen (liefst met een gestructureerde methode) van de voorgeschiedenis van geweld in de relatie, bijvoorbeeld met een instrument als de Mediator’s Assessment of Safety Issues and Concerns (MASIC; Holtzworth-Munroe, Beck, & Applegate, 2010). De twee voormalige echtelieden worden bij de MASIC ieder apart geïnterviewd. Wanneer er grote discrepanties bestaan tussen de verhalen van beiden, dienen ook andere bronnen geraadpleegd te worden, zoals politiegegevens, medische dossiers en gesprekken met dierbaren, om uiteindelijk tot een conclusie te komen over ‘het meest waarschijnlijke scenario’. Op deze wijze ontstaat inzicht in de aard van de machtsverhouding tussen de echtelieden, welke vormen van geweld er gespeeld hebben of nog spelen, en of er sprake is van psychische of verslavingsproblemen. Ook wordt duidelijk of het veilig genoeg is om aan een behandeling als Kinderen uit de Knel mee te doen. De MASIC vraagt expliciet naar verschillende vormen van huiselijk geweld, namelijk emotionele mishandeling, dwingende controle, fysiek geweld, seksueel geweld, stalking en extreme angst. Hiermee beantwoord ik meteen de opmerking van van Lawick en Visser dat niet duidelijk is wat ik met de term ‘geweld’ bedoel.

Het belang van onderzoek naar huiselijk geweld en van risicotaxatie bij conflictscheidingen

De voornaamste reden waarom onderzoek naar een mogelijke voorgeschiedenis van huiselijk geweld (inclusief kindermishandeling) zo belangrijk is bij conflictscheidingen is dat in de ernstigste gevallen therapeutische interventies niet effectief zijn en de problemen zelfs groter kunnen maken (Fidler & Bala, 2010). Deze ernstigste gevallen worden vaak gekenmerkt door een voorgeschiedenis van dwingend-controlerend geweld (coercive-controlling violence; Johnson, 2008; Stark, 2007). Bij deze vorm van geweld is de dader (meestal een man) voornamelijk gericht op het domineren, intimideren en controleren van de partner middels fysiek, emotioneel en seksueel geweld. Dit is vaak een sluipend proces van jaren. Het slachtoffer wordt als het ware langzaam in een fuik van sociaal isolement, angst en apathie gezogen. Leslie Morgan Steiner was zo’n slachtoffer en zij hield er een prachtige TEDx-lezing over, die op het internet te bekijken is. Als deze vrouwen uiteindelijk de moed hebben om zich los te maken uit de fuik, ontmoeten ze vaak ongeloof en onbegrip bij hulpverleners, die zich niet kunnen voorstellen dat het slachtoffer zo lang is doorgegaan met deze voor haar en haar kinderen destructieve relatie. Ook werken veel hulpverleners vanuit de overtuiging dat het bijna altijd beter is dat kinderen ook na de scheiding door beide ouders worden opgevoed (Haselschwerdt, Hardesty, & Hans, 2011) en dat mediatie de voorkeur heeft als interventiemethode bij conflictscheidingen, terwijl effectonderzoek laat zien dat mediatie bij de meeste conflictscheidingen geen oplossing brengt (Tjersland, Gulbrandsen, & Haavind, 2015). Wij hebben met behulp van een websurvey onder 863 sociale en juridische professionals laten zien dat deze overtuigingen ook in Nederland anno 2015 nog dominant zijn (de Ruiter, van Pol, Mehlkopf, & Sumampouw, manuscript in voorbereiding). De opmerking van de auteurs in hun reactie dat ‘in de jungle van meerstemmigheid een eenduidige waarheid moeilijk is vast te stellen’ bevestigt mijn eerder geuite zorg dat in de intakefase toch te weinig wordt overwogen of Kinderen uit de Knel wel de meest aangewezen interventie is voor dit specifieke gezin. Risicotaxatie is niet alleen nuttig in een forensische context. In elke klinische context waarin mogelijk geweld speelt, kunnen gestructureerde instrumenten helpen om een behandeling op maat aan te bieden die risicoreducerend werkt. Denk aan een moeder met een borderline-persoonlijkheidsstoornis die de zorg heeft voor een driejarige peuter met regelmatig driftbuien. Elke hulpverlener zou zich af moeten vragen of het veilig is voor dit kind bij deze moeder, omdat we weten dat een persoonlijkheidsstoornis die gekenmerkt wordt door boosheid, impulsiviteit of instabiliteit een risicofactor is voor kindermishandeling (de Ruiter & de Jong, 2006). Zo’n gestructureerde risicotaxatie wordt niet uitgevoerd om deze moeder te stigmatiseren, maar om naar aanleiding van de
taxatie met haar in gesprek te gaan, en haar zo nodig een gerichte behandeling te bieden, zodat ze de driftbuiten van haar zoontje effectief leert hanteren.

Waarheidsvinding en feitenonderzoek

Van Lawick en Visser vragen zich af waarop ik mijn stelling baseer dat ‘in de periode voordat de ouders uiteindelijk bij Kinderen uit de Knel terechtkomen het diagnostisch onderzoek niet of nauwelijks gericht geweest is op geweld in het gezin, terwijl dit gezien de hoge prevalentie van geweld (50%) in deze gezinnen wel aangewezen is’ (de Ruiter, 2015, p. 221). Zij werpen hierop het volgende tegen: ‘Het is onze ervaring dat veel verwijzingen komen van een Veilig Thuis (voorheen AMK), via de Kinderbeschermers, van het Kinder- en Jeugdtraumacentrum en van het Lorentzhuis zelf, nadat er uitvoerig onderzoek is gedaan naar geweld in het gezin, maar steeds met een complexe uitkomst.’ Mijn stelling dat het feitenonderzoek van jeugdzorginstanties beneden de maat is baseer ik op diverse rapporten die de afgelopen jaren in Nederland zijn verschenen. Daaruit blijkt dat instanties zoals het AMK en de Raad voor de Kinderbescherming onvoldoende gericht zijn op feitenonderzoek en waarheidsvinding. Dit zou overigens mede de door van Lawick en Visser aangehaalde ‘complexe uitkomst’ van diezelfde onderzoeken kunnen verklaren. Als men zaken niet gedegen en feitelijk onderzoekt, worden de uitkomsten al snel vaag en complex.

In het rapport Is de zorg gegrond? (2013) concludeerde de Kinderombudsman op basis van onderzoek naar onder andere 55 dossiers en 10 interviews met jongeren het volgende: ‘De Kinderombudsman stelt vast dat er in de werkprocessen van BJZ, AMK en de Raad op dit moment niet voldoende kwaliteitswaarborgen zijn ingebouwd om ervoor te zorgen dat het aantal fouten tot het absolute minimum wordt beperkt. Daardoor bestaat het risico dat fouten verderop in de jeugdzorgketen doorwerken. Het is dan mogelijk dat er beslissingen worden genomen op basis van onvolledige, onvoldoende onderbouwde informatie’ (p. 1). Ook de Nationale Ombudsman heeft diverse rapporten uitgebracht naar aanleiding van klachten van ouders over het gebrek aan feitenonderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming (zie bijvoorbeeld: www.nationaleombudsman.nl/rapporten/2012/075). Deze ouders werden door de Nationale Ombudsman vrijwel altijd in het gelijk gesteld. Naar het rapport van de Kinderombudsman uit 2013 verwees ik overigens ook al in mijn oorspronkelijke notitie, maar wellicht is dit door van Lawick en Visser over het hoofd gezien.

In Nederland hebben jeugdzorginstanties zoals het AMK en de Raad voor de Kinderbescherming zich lang verschuild achter de mantra: ‘Wij doen niet aan waarheidsvinding, want dat is de taak van de politie en het strafrecht.’ Ik heb dit nooit begrepen. Ik ken ook geen ander land waar deze ‘mantra’ zo dominant is als in Nederland. Adequaat onderzoek in conflictscheidingszaken dient altijd gericht te zijn op het achterhalen van de feiten (zie bijvoorbeeld: Fidler, Bala, & Hurwitz, 2013). Dat dit vaak een reconstructie achteraf is, op basis van verschillende informatiebronnen, doet daar niet aan af. In strikte zin doet de politie als er een misdrijf gepleegd is ook niet aan waarheidsvinding, want de waarheid ligt immers in het verleden besloten en kan alleen zo goed mogelijk worden gereconstrueerd. Het misdrijf is immers al gepleegd en men kan niet terug in de tijd. Dit is wat politie en het OM doen: op basis van technisch sporenonderzoek, verhoren van getuigen en de verdachte, en hun specialistische deskundigheid een zo optimaal mogelijke reconstructie maken van de feiten, in casu het misdrijf.

De Inspectie Jeugdzorg is in haar Jaarrapport 2014 bijzonder kritisch over de kwaliteit van het feitenonderzoek binnen de Nederlandse jeugdzorg: ‘De inspectie heeft een inhoudelijke analyse gemaakt van de signalen die zij in 2014 van burgers kreeg. In dat jaar gingen tachtig van de 309 signalen (deels) over het thema waarheidsvinding. Dat is bijna een kwart van alle signalen van burgers die de inspectie over dat jaar ontving. Voor de inspectie tekent zich hiermee het beeld af dat de waarheidsvinding een heikel en kritisch punt is binnen de kwaliteit van de jeugdzorg, waaraan nog het nodige te verbeteren valt. Bij onderzoeken die de inspectie uitvoert naar aanleiding van meldingen van calamiteiten treft de inspectie ook tekorten aan in de waarheidsvinding. Zo zien we dat in de verslagen en rapportages lang niet altijd sprake is van een duidelijke scheiding van feiten en meningen, verificatie van beweringen en uitlatingen of het opvolging geven aan verzoeken om correctie van feitelijke onjuistheden’ (p. 8-9). De Inspectie Jeugdzorg is overigens ook behoorlijk kritisch over het gebrek aan gestructureerde risicotaxatie om de veiligheid van kinderen en jeugdigen te kunnen waarborgen: ‘De inspectie vindt het zorgelijk om te constateren dat het in de jeugdzorg nog steeds voorkomt dat niet overal sprake is van een structurele inschatting en beoordeling van de veiligheid aan de hand van een gestandaardiseerd risicotaxatie-instrument’ (p. 10). Het vertrouwen dat van Lawick en Visser hebben in de kwaliteit van de informatie die zij ontvangen van instanties als Veilig Thuis en de Raad voor de Kinderbescherming komt niet overeen met de serieuze zorgen die de Inspectie Jeugdzorg hierover uit in haar meeste recente jaarrapport.

Van Lawick en Visser nemen in hun reactie een casusbeschrijving op, waarmee zij lijken te willen illustreren dat zij wel degelijk een genuanceerde kijk op conflictscheidingsgezinnen hebben, met gepaste aandacht voor mishandeling. Met mijn notitie en met dit weerwoord heb ik slechts één doel: onderzoek bij conflictscheidingen of er sprake is van geweld, doe zorgvuldig feitenonderzoek, inclusief risicotaxatie, zodat bij elke conflictscheiding maatwerk wordt geleverd, waarbinnen ten eerste het belang van het kind centraal staat en ten tweede het meeste effect wordt bereikt door de meest passende aanpak.

Referenties

de Ruiter, C. (2015). Het programma Kinderen uit de Knel in de knel. Directieve therapie, 35, 219-223.

de Ruiter, C., & de Jong, E. M. (2006). CARE-NL: Richtlijn voor gestructureerde beoordeling van het risico van kindermishandeling. Utrecht: C. de Ruiter.

de Ruiter, C., van Pol, B., Mehlkopf, S., & Sumampouw, N. E. J. (manuscript in preparation). False beliefs and myths among Dutch legal and social professionals working with high conflict divorce cases.

Fidler, B. J., & Bala, N. (2010). Children resisting post separation contact with a parent: Concepts, controversies, and conundrums. Family Court Review, 48, 10-47.

Fidler, B. J., Bala, N., & Hurwitz, H. (2013). Best Practice Guide: Emotional harm and parent-child contact problems in high conflict separations. Toronto, Canada: Jewish Family and Child.

Holtzworth-Munroe, A., Beck, C. J. A., & Applegate, A. G. (2010). The Mediator’s Assessment of Safety Issues and Concerns (MASIC): A screening interview for intimate partner violence and abuse available in the public domain. Family Court Review, 48, 646-662.

Inspectie Jeugdzorg (2014). Jaarbericht 2014. Utrecht: Inspectie Jeugdzorg.

Johnson, M. (2008). A typology of domestic violence: Intimate terrorism, violence resistance, and situational couple violence. Lebanon, NH: Northeastern University Press.

Johnston, J. R., & Roseby, V. (1997). In the name of the child: A developmental approach to understanding and helping children of conflicted and violent divorce. New York, NY: The Free Press.

Kinderombudsman (2013). Is de zorg gegrond? Analyse van het feitenonderzoek aan de basis van ingrijpende jeugdzorgbeslissingen. www.dekinderombudsman.nl/ul/cms/fck-uploaded/2013.KOM008Isdezorggegrond.pdf

Nationale Ombudsman (2012). Ouders klagen over onzorgvuldig onderzoek RvdK bij uithuisplaatsing van hun kinderen. www.nationaleombudsman.nl/rapporten/2012/075

Stark, E. (2007). Coercive control: How men entrap women in personal life. New York, NY: Oxford University Press.

Tjersland, O., Gulbrandsen, W., & Haavind, H. (2015). Mandatory mediation outside the court: A process and effect study. Conflict Resolution Quarterly, 33, 19-34. DOI:10.1002/crq.21129

van Lawick, J., & Visser, M. (2014). Kinderen uit de knel: Een interventie voor gezinnen verwikkeld in een vechtscheiding. Amsterdam: Uitgeverij SWP.

van Lawick, J., & Visser, M. (2015). Over waarheidsvinding en onjuiste veronderstellingen. Een reactie op de notitie Het programma Kinderen uit de knel in de knel. Directieve therapie, 35, 317-321.

Pictogram

DT-36-1-9.pdf 501.76 KB 338 downloads

In dialoog over conflictscheidingen ...