Jaargang 16 (1996)
Nummer: 1
Artikel: 42

Pictogram

DT-16-1-42.pdf 612.86 KB 256 downloads

Hypnose en dubieuze herinneringen: een casus ...

Samenvatting

Ellen meldt zich bij de eerste auteur na een hypnotherapeutische behandeling waarbij gebruik werd gemaakt van leeftijdsregressie. In de loop van deze behandeling werd een herinnering aan seksueel misbruik door vader hervonden. Hoewel Ellen aanvankelijk sceptisch stond tegenover de authenticiteit van deze herinnering toonde zij zich inmiddels goeddeels overtuigd. Een belangrijke rol hierbij speelde dat Ellen’s angst voor mannen en haar vele lichamelijke klachten nu begrijpelijk waren geworden. Haar geloof in het waarheidsgehalte van het geheugenbeeld werd voorts sterk aangemoedigd door haar hypnotherapeute. Aan de hand van deze gevalsbeschrijving wordt in het commentaar de authenticiteit van herinneringen hervonden tijdens therapie kritisch besproken. Aanbevolen wordt een skeptische houding ten aanzien van de authenticiteit van dergelijke herinneringen te bewaren. Na een lang gesprek met de eerste auteur neemt Ellen afscheid met de verzuchting ‘Ik wist wel dat het niet waar was’.

Inleiding

Wanneer een volwassene tijdens psyhotherapie voor het eerst herinneringen aan traumatische jeugdervaringen hervindt, is sprake van ‘recovered’, ‘delayed’ oftewel ‘hervonden’ herinneringen (Loftus, 1993; Merkelbach & Wessel, 1995). Sinds enkele jaren is er een uitgebreid debat gaande over de vraag hoe betrouwbaar zulke herinneringen zijn. De meest conservatieve conclusie die voorlopig uit dit debat te trekken valt is dat in een aantal gevallen hervonden herinneringen pseudoherinneringen zijn. Het gaat dan om herinneringen die teruggaan op fantasieën en niet op werkelijke gebeurtenissen in iemands autobiografie. Sprekend in dit verband zijn de verhalen van zogenaamde ‘retractors’, personen die bij nader inzien afstand nemen van hun onder therapie hervonden herinneringen (zie bijvoorbeeld Pendergrast, 1995, p. 315–358). De reden om de eigen hervonden herinneringen terzijde te schuiven is overigens soms nogal simpel: na toetsing blijken ze aantoonbaar onjuist (zie voor voorbeelden, Goldstein & Farmer, 1993).

Indien we ons voorshands op het standpunt stellen dat tenminste sommige hervonden herinneringen pseudoherinneringen zijn, dan laat zich de vraag stellen waar die pseudoherinneringen vandaan komen. Zijn ze het resultaat van doelbewuste misleiding door de therapeut? Dat lijkt ons een onzinnig standpunt; therapeuten zullen doorgaans het beste met hun cliënten voor hebben. Speelt psychotherapie dan helemaal geen rol in het ontstaan van pseudoherinneringen zoals Harvey en Herman (1994) ons willen doen geloven?Letterlijk zeggen Harvey en Herman (1994; p. 296): ‘There is no empirical evidence to suggest that psychotherapy is a factor at all in de majority of cases of delayed recall’. Helemaal zeker van hun zaak zijn ze overigens niet want even later bevelen ze van harte onderzoek aan naar de vraag ‘how often is psychotherapy the sole or even the primary source of delayed recall (p. 305). In elk geval vindt hun positie ook weerklank in Nederland, waar bijvoorbeeld een therapeut schreef: ’Cliënt trauma aanpraten lukt geen therapeut’ (De Volkskrant, 9 april 1994). Dat lijkt ons wederom een onderschatting van de invloed die psychotherapeuten op hun cliënten hebben. Yapko (1995; p. 29; 30) vat het punt dat hier ter discussie staat als volgt samen: ‘There is disturbing evidence that some therapists unintentionally insinuate into the minds of their clients memories of abuse that never happened’. Dat veel therapeuten dat niet willen of kunnen geloven heeft, volgens Yapko, te maken met het feit dat ze hun invloed onderschatten en vaak de indruk hebben dat ze machteloos zijn in het contact met hun patiënten. ‘Nonetheless, the capacity to be therapeutic (to encourage, to soothe, to help shift world views, to change perceptions) is equally the capacity to be anti–therapeutic (to inculcate a mindset and a point of view, to project a vision of reality that may not only be false, but ultimately damaging)’ (Yapko, 1995).

In het navolgende willen we een casus presenteren die Yapko’s punt onderstreept. Meer specifiek laat deze casus zien dat hypnotherapie een substantiële bijdrage kan leveren aan een hervonden herinnering met een twijfelachtige status.

Casus

Ellen (23 jaar) heeft last van slaapstoornissen en onduidelijke, maar sterke angstgevoelens. Ze heeft angstdromen en heeft soms het idee dat er zich ‘iemand’ in haar slaapkamer bevindt. Ook meldt zij lichamelijke klachten als een zwaar gevoel op haar borst (‘alsof er iets of iemand op haar ligt’) en het gevoel te stikken (‘alsof er iets in haar keel zit’). In contacten met mannen is ze zich vaak bewust van een vage maar hardnekkige angst en ongerustheid. Tot slot heeft Ellen ‘angst voor intimiteit’ en seksuele problemen.

Omdat ze al een tijd gebukt gaat onder deze vervelende klachten zoekt ze hulp. Uiteindelijk komt ze, min of meer toevallig, terecht bij een hypnotherapeute. Hoewel Ellen op haar 16de werd verkracht, meent de therapeute dat er mogelijk meer moet zijn gebeurd. Over de verkrachting werd indertijd uitgebreid gesproken; de dader werd gepakt en ook veroordeeld. Maar toch, de verkrachting is slechts zeer ten dele een verklaring voor de klachten van Ellen, aldus de hypnotherapeute. De therapeute stelt Ellen voor met behulp van ‘leeftijdsregressie’ te onderzoeken waar haar klachten vandaan komen. Ellen gaat op dit voorstel in omdat het haar niet onaannemelijk voorkomt dat er een verborgen reden is voor haar klachten.

Na drie regressie–sessies van twee en een half uur dient zich bij Ellen een ‘herinnering’ aan waarin haar vader, naar het lijkt, een rol speelt. De herinnering verschijnt aan Ellen als een beeld. In het beeld ligt Ellen in bed terwijl haar vader over haar heengebogen staat of op haar ligt: precies weet ze dat niet. Uiteindelijk trekken Ellen en de therapeute de conclusie dat sprake moet zijn geweest van seksueel misbruik. Ter zijde zij opgemerkt dat haar vader van haar moeder scheidde en het gezin verliet toen Ellen 7 jaar oud was. Wanneer de therapeute vraagt hoe oud ze ‘is’ ten tijde van het beeld, antwoordt Ellen ‘drie of vier jaar’. Meer herinneringen dienen zich niet aan, maar Ellen en de therapeute zijn onthutst en later voldaan. Onthutst omdat er blijkbaar zoiets afschuwelijks is gebeurd; voldaan omdat nu ‘alles op zijn plaats’ valt. Ineens zijn de klachten van Ellen te begrijpen en te verklaren.

Het is naar aanleiding van deze ontdekking dat Ellen zich meldt bij de eerste auteur voor behandeling. Ze hoopt met deze therapie het misbruik door vader te kunnen verwerken. De verkrachting behoeft geen verdere behandeling; die heeft ze naar eigen zeggen verwerkt.

In de loop van het gesprek raakt de eerste auteur meer en meer gealarmeerd wanneer achtergrond informatie wordt verzameld. Ellen vertelt dat ze aanvankelijk helemaal niet wilde geloven dat haar vader haar had misbruikt. Haar hypnotherapeute vertelde haar echter dat ze ‘best wat meer vertrouwen’ mocht hebben in haar eigen herinneringen. Dergelijke herinneringen berusten eigenlijk altijd op authentieke gebeurtenissen, aldus de therapeute: om zichzelf te beschermen heeft Ellen op het misbruik gereageerd door dissociatie. Dat dit echter geen echte oplossing bood toonden de klachten en problemen van Ellen wel aan; met name ‘het geheugen van het lichaam’ kan ze vertrouwen, aldus nog steeds de hypnotherapeute. En inderdaad, voor Ellen werd een en ander nu pas duidelijk; nu begreep ze de oorsprong van haar klachten.

Wanneer de eerste auteur een voorzichtig maar duidelijk voorbehoud maakt bij de authenticiteit van het geheugenbeeld en uitleg geeft over de werking van het geheugen, vertelt Ellen dat ook zij haar twijfels heeft gehad. Maar, zo zegt ze, de hypnotherapeute heeft nooit direct iets gezegd over eventueel misbruik; het kwam ‘spontaan en vanzelf’. Ook zou Ellen nooit zelfs maar hebben vermoed dat er seksueel misbruik in het spel is geweest.

Gerichte navraag brengt echter het volgende aan het licht. In het eerste gesprek vertelde de hypnotherapeute over de mogelijkheid dat mensen soms dingen ‘moeten’ vergeten, vooral als er traumatische voorvallen hebben plaatsgevonden; de therapeute benadrukt overigens dat dat bij Ellen niet het geval hoeft te zijn. Met regressietherapie zou echter onderzocht kunnen worden of er misschien ‘iets’ in het leven van Ellen is gebeurd. Tevens komt naar voren dat Ellen tijdens haar studie psychologie al veel heeft gehoord over incest en de gevolgen daarvan. Hierbij komt nog dat, na de aangifte van verkrachting, eerst door de politie en later door slachtofferhulp aan haar werd gevraagd of er ooit ‘vroeger iets was gebeurd’. Later werd duidelijk dat men daar vond dat Ellen toch wel erg emotioneel had gereageerd op het feit dat ze was verkracht.

In de loop van een lang gesprek dat de eerste auteur met betrokkene heeft, wordt duidelijk dat Ellen nog steeds erg worstelt met herinneringen aan de verkrachting. In feite zijn haar problemen en klachten pas echt toegenomen in de jaren na de verkrachting. Daarvoor was ze hoogstens een wat geremd en enigszins sociaal angstig kind. ‘Geen wonder’ stelt de hypnotherapeute na de derde regressiesessie. Tijdens het gesprek met de eerste auteur vertelt Ellen dan dat ze het altijd wel wat wonderlijk heeft gevonden dat het bij dat ene beeld is gebleven. Er zijn geen herinneringen bijgekomen die betrekking hebben op incest. Bij het afscheid verzucht Ellen ‘ik wist wel dat het niet waar is’.

De afspraak voor behandeling van de intrusieve herinneringen aan de verkrachting werd door Ellen voorlopig afgezegd. Haar ‘besluit’ dat vader haar niet heeft misbruikt betekende een grote opluchting. Ze wil dan ook eerst afwachten of de verbetering die is opgetreden zich doorzet.

Commentaar

We willen ons geen definitief oordeel aanmatigen over de vraag of Ellen nu wel of geen incestverleden had. Het feit dat zij één enkele herinnering aan incest pas hervond tijdens hypnotische regressie en zelf niet overtuigd was van de juistheid daarvan geeft ons evenwel voldoende reden om te twijfelen aan de authenticiteit van het opgediepte materiaal. Daarmee illustreert de casus dat hypnotherapie kan bijdragen aan hervonden herinneringen met een dubieuze status. Harvey en Herman (1994) en andere therapeuten die deze mogelijkheid uitgesloten achten, hebben het dus blijkbaar bij het verkeerde eind.

Hoe kan hypnoregressie bijdragen aan twijfelachtige herinneringen? Een uitgebreid exposé over deze kwestie valt buiten het bestek van deze notitie, maar in het kort komt het hier op neer: tijdens hypnose worden mensen enerzijds buitengewoon mededeelzaam en stellen ze anderzijds veel vertrouwen in het opgediepte materiaal. Verhelderend in dit verband is bijvoorbeeld onderzoek waarin men proefpersonen onder hypnose terugvoert naar de lagere schoolperiode en hen herinneringen aan die tijd laat ophalen. Zo’n procedure levert een cascade aan gedetailleerde herinneringen op die met grote stelligheid worden geponeerd, maar die bij nadere toetsing (bijv. met behulp van schoolarchieven) nogal eens onjuist blijken te zijn (zie voor een overzicht, Nanninga, 1993). Het is deze gevaarlijke combinatie van afnemende accuratesse en toenemend vertrouwen die pseudoherinneringen in gang kan zetten (Yapko, 1994). Onder hypnose zijn cliënten te bewegen tot het geven van gedetailleerde verslagen over incest, vorige levens of UFO–ontvoeringen (Spanos, 1994). Met het een en ander wil niet gezegd zijn dat hypnotische technieken geen therapeutische waarde hebben. Wel willen we betogen dat dergelijke technieken geen geprivilegieerde toegang bieden tot traumatische jeugdherinneringen. Dat deze boodschap niet overbodig is moge blijken uit de Margriet–rubriek ‘Onder Hypnose’, waarin klinisch psychologe Marga Koenders geregeld riskante staaltjes van waarheidsvinding beschrijft.

In de Margriet van 29 september 1995 gaat het bijvoorbeeld over cliënte Coby die agorafobische klanten heeft, maar geen duidelijke herinneringen aan incest.

‘Een week later zou Coby op zoek gaan naar wat er in haar jeugd precies (cursivering T. B./M.) was voorgevallen. Toen ze in lichte trance was, verdiepte ik haar hypnose (…). Coby kwam uit op twaalf. Ze bevond zich weer in haar ouderlijke huis. Vader nam haar mee naar de slaapkamer waar hij gemeenschap met haar had (…). Ik liet Coby alles zo gedetailleerd mogelijk beschrijven: wat ze aanhad, de kleding van haar vader (…).’

De Gazet van 8 oktober 1995 meldt dat hypnotische technieken terrein winnen binnen de Riaggs. Dat hoeft geenszins slecht te zijn, maar helemaal gerust kan men hierop niet zijn zolang zich gevallen als die van Ellen en Coby aandienen.

Met het voorgaande willen we evenmin beweren dat dubieuze herinneringen exclusief gekoppeld zijn aan hypnotherapie. Hypnotherapie kent echter een opvallende hoeveelheid technieken die uitdrukkelijk tot doel hebben toegang te krijgen tot voorheen onbekend of beter nog ‘ongekend’ materiaal. De leeftijdsregressie waarvan in deze casus gebruik werd gemaakt is hiervan een voorbeeld.

De boven gepresenteerde casus demonstreert nog een ander kwestie. Sommige therapeuten leggen weinig distantie aan de dag ten opzichte van het materiaal dat opgediept wordt tijdens psychotherapie en ze moedigen hun cliënten aan hetzelfde te doen. De hier beschreven therapeute geeft daar ook blijk van; de cliënt, zo zegt ze, mag ‘best wat meer vertrouwen’ hebben in materiaal dat van meet af aan al wordt gedefinieerd als een herinnering. Dit gebrek aan kritische zin wordt gesanctioneerd door een deskundige als Olio. Zij schrijft bijvoorbeeld: ‘When the client does not remember what happened to her, the therapist’s encouragement to “guess” or “tell a story” will help the survivor regain access to the lost material’ (zie Loftus, 1993; p. 526, 527). Dergelijke manoeuvres zijn aanvechtbaar en wel om de volgende reden. Het is naïef om te geloven dat herinneringen foto–achtige representaties zijn die met wat kunstgrepen opgevist kunnen worden uit de spelonken van ons brein (zie Merckelbach, 1995). Herinneringen zijn reconstructief van aard: elke herinnering vergt het ophalen en synthetiseren van verschillende ingrediënten (visuele indrukken, emotionele aspecten enz.) en in dat proces kunnen nieuwe elementen binnensluipen (zie Moscovitch, 1989). Dat betekent dat het altijd verstandig is om ze tegemoet te treden met een zekere scepsis. Dat geldt a fortiori wanneer het herinneringen aan ver weg in de tijd liggende episodes betreft. Zo’n standpunt biedt weinig zekerheden, maar het is niet anders.

Summary

This article describes the case of memory recovery under hypnosis. A client, Ellen, recovered a memory of her father abusing her sexually when she was about four years old. This memory appeared as an image, after three long sessions of hypnotic age–regression. While Ellen initially expressed her doubts, the therapist assured her that she can and should have faith in her own memory. Eventually, Ellen comes to believe that her father really abused her; for the first time her problems with men and the disturbing physical sensations became understandable. The accuracy of memories recovered during therapy is critically discussed. It is recommended to maintain a critical attitude towards recovered memories, because their accuracy is at best dubious. At the end of the first session with the first author, Ellen expressed her relief: ‘I always knew that it was not really true’.

Literatuur

Goldstein, E., & Farmer, K. (1993). True stories of false memories. Boca Raton, Sirs Publishing.

Harvey, M.R., & Herman, J.L. (1994). Amnesia, partial amnesia and delayed recall among adult survivors of childhood trauma. Consciousness and Cognition, 3, 295–306.

Loftus, E.F. (1993). The reality of repressed memories. American Psychologist, 48, 518–537.

Merckelbach, H. (1995). De oorsprong van ‘recovered memories’. Gedragstherapie, 28, 19–29.

Merckelbach, H., & Wessel, I. (1995). Hoe authentiek zijn ‘recovered memories’? Directieve therapie, 15, 148–166.

Moscovitch, M. (1989). Confabulation and the frontal system. In: H.L. Roediger, & I.M. Craik (red.). Varieties of Memory and Consciousness. Hillsdale: Erlbaum.

Nanninga, R. (1993). Terug in de tijd: Het geheugen onder hypnose. Skepter, 6, 28–33.

Pendergrast, M. (1995). Victims of Memory: Incest, accusations and shatered lives. Hinesburg: Upper Access.

Spanos, N.P. (1994). Multiple identity enactments and multiple personality disorder: A sociocognitive perspective. Psychological Bulletin, 116, 143–165.

Yapko, M.D. (1994). Suggestions of abuse: True and false memories of childhood sexual trauma. New York, Simon & Schuster.

Yapko, M.D. (1995). Hypnosis and the repressed memory controversy. In G.D. Burrows & R. Stanley (red.). Contemporary International Hypnosis. Chichester, Wiley.

Pictogram

DT-16-1-42.pdf 612.86 KB 256 downloads

Hypnose en dubieuze herinneringen: een casus ...