Jaargang 16 (1996)
Nummer: 1
Artikel: 76

Pictogram

DT-16-1-76.pdf 615.09 KB 262 downloads

‘Fantasy–prone personalities’, gebedsgenezing en Jomanda ...

Samenvatting

Bij gebedsgenezing zijn algemene therapiefactoren waarschijnlijk een belangrijk ingrediënt bij het totstandkomen van verbeteringen. Naast deze therapiefactoren lijken de door Wilson en Barder gevonden eigenschappen van de zogenaamde ‘fantasy–prone personality’ eveneens van betekenis voor positieve effecten van dergelijke behandelingen. De mensen met een dergelijke ‘fantasy–prone personality’ blijken naast een groot geloof in bovennatuurlijke krachten ook te beschikken over een hoge hypnotiseerbaarheid.

In dit artikel wordt het belang van de algemene therapiefactoren en de ‘fantasy–prone personality’ besproken in relatie tot de bijzondere verrichtingen van de genezeres, Jomanda uit Tiel.

Inleiding

Een verklaring voor de werkzaamheid van gebedsgenezers kan, indien men de invloed van bovennatuurlijke machten uitsluit, gevonden worden in de algemene therapiefactoren, die in alle vormen van psychotherapie een rol spelen. Ook gebedsgenezing kan als een variant van de gebruikelijke psychotherapie worden gezien: een behandeling zonder geneesmiddelen, met behulp van gesprekken en rituele handelingen. Er zijn daarnaast aanwijzingen dat zowel personen die als gebedsgenezers praktizeren, als de mensen die een groot geloof hebben in dergelijke benaderingen tot een bepaalde groep van de bevolking behoren, door
Wilson en Barber (1982) getypeerd als ‘fantasy–prone personalities’:, of iets minder eerbiedig, fantasten

Wilson en Barber spreken van fantasizer, mogelijk beter vertaald door fantaseerder. Noch fantasizer, noch fantaseerder zijn officieel bestaande woorden.

In dit artikel wordt aandacht geschonken aan de kenmerken van de ‘fantasy–prone personalities’, aan de werkzaamheden van gebedsgenezers en van Jomanda in het bijzonder, in het kader van deze algemene therapiefactoren. Getracht wordt duidelijk te maken dat ‘fantasy–prone personalities’ bij uitstek geschikt zijn om te profiteren van behandelingen met bovennatuurlijke krachten.

De ‘fantasy–prone personality’

Wilson en Barber (1982) vergeleken aan de hand van diepte–interviews 27 vrouwen, die zeer hoog hypnotiseerbaar waren, met een groep van 25 vrouwen voor wie dit niet gold. Hoewel er op de methodologie veel kritiek mogelijk is, zeker als het gaat om de specifieke onderzoekspopulatie van hoog opgeleide vrouwen van wie niet minder dan 50 procent zeer hoog hypnotiseerbaar was, kwamen zij tot een aantal opmerkelijke bevindingen. De proefrespondenten die zeer hoog hypnotiseerbaar waren, bleken over bijzondere eigenschappen te beschikken:

  • Op volwassen leeftijd besteedden zij een groot gedeelte van hun tijd aan een rijk fantasieleven. Zij bleken allen een geheim fantasieleven te hebben.
  • Fantasieën werden door hen als zeer realistisch beleefd. Denkbeeldige situaties bleken met diverse zintuigmodaliteiten te worden ervaren. Ook herinneringen werden op deze manier beleefd. De emotionele reacties op herinneringen waren alsof deze zich opnieuw in de werkelijkheid voordeden. Het beleven van de fantasieën werd door sommige respondenten beschreven als een goede film, maar intensiever beleefd, omdat zij van deze film deel uitmaakten.
  • Er bestond bij deze groep proefpersonen een levendige herinnering aan gebeurtenissen in hun vroege jeugd. Een kleine groep bleek amnesie te hebben voor vroege herinneringen aan pijnlijke en traumatische gebeurtenissen.
  • Zij bleken in staat lichamelijke sensaties op te roepen bij herinneringen of beelden. Zo rapporteerden 15 proefpersonen zich lichamelijk ziek te voelen bij het kijken naar gewelddadige beelden op de televisie. Negentien personen rapporteerden soms lichamelijke symptomen als direct gevolg van fantasieën.
  • Niet minder dan 92 procent van de proefpersonen meende te beschikken over telepathische en precognitieve ervaringen (tegen zestien procent van de controlegroep).
  • Achtentachtig procent (tegen acht procent van de controlegroep) rapporteerde ooit uittredingen gehad te hebben.
  • Bovendien meende twee derde van de groep (tegen nul uit de controlegroep) te beschikken over de gave om te genezen (
    Wilson & Barber, 1982).

Het onderzoek naar de ‘fantasy–prone personality’ (
FPP) is verder uitgebreid door
Lynn en Rhue (1986). Zij repliceerden het onderzoek van Wilson en Barber bij studenten. Zij onderzochten 1403 studenten met behulp van de 52 items van de Inventory of Childhood Memories and Imaginings (
ICMI) (
Wilson & Barber, 1981) en selecteerden vervolgens de vier procent met de hoogste score (door hen de
FPP–groep genoemd), een middengroep en een groep van vier procent met de laagste score (n = resp. 23, 22, 17). De
FPP’s bleken beter hypnotiseerbaar, beschikten over levendiger imaginaties en waren creatiever dan de andere groepen. Lynn en Rhue stelden een robuuste relatie tussen
FPP en hoge hypnotiseerbaarheid vast: 80 procent van de
FPP’s bleek goed hypnotiseerbaar. Vervolgens onderzochten zij het voorkomen van psychopathologie (
Rhue & Lynn, 1987).
FPP’s konden niet onderscheiden worden van een controlegroep als het ging om contact met hulpverleners, gebruik van psychofarmaca of het aantal goede vrienden. Op grond van onderzoek met de Minnesota Multiphasic Personality Inventory (
MMPI) meenden zij dat er een groep is, tien tot twintig procent van het geheel, die ernstige aanpassingsproblemen en/of psychopathologie zou vertonen. De ‘fantasy–prone personality’ op zichzelf lijkt geen voorspeller te zijn voor de ontwikkeling van psychopathologie. Recent onderzoek (
Rauschenberger & Lynn, 1995) geeft aan dat 50 procent van de
FPP–groep in het verleden een depressie volgens
DSM–III–R heeft gehad (tegenover 12 procent van de controlegroep) en meer dissociatieve klachten had. Er werden echter geen verschillen gevonden in de actuele psychopathologie.

Samengevat gaat het bij de ‘fantasy–prone personality’ (
FPP) om een relatief kleine groep personen, die wordt gekaraktiseerd door een bijzonder rijke fantasie, het vermogen te hallucineren, levendigheid van herinneringen, hypnotiseerbaarheid en het beschikken over zogenaamde bovennatuurlijke gaven. De
FPP’s zijn bekend met hypnotische ervaringen in hun dagelijks leven, en uitstekend in staat tot het ervaren van klassieke hypnotische fenomenen.

Algemene therapiefactoren en Jomanda

Een verklaring voor het effect van gebedsgenezers kan gevonden worden in de werkzaamheid van algemene therapiefactoren (Van Dyck, 1986: Frank, 1973, 1979). Deze factoren kunnen bij alle vormen van psychotherapie een positief effect hebben. Het zijn: een intense relatie, een therapeutische context, een geloofwaardige ‘rationale’ en een procedure die verwachtingen wekt. Deze factoren kunnen leiden tot een gevoel van controle bij de patiënt en het opheffen van demoralisatie waardoor een klachtenreductie kan optreden en een positieve spiraal naar verder herstel ontstaat.

Op welke wijze spelen deze algemene therapiefactoren een rol bij gebedsgenezing, en in het bijzonder bij de werkwijze van Jomanda?

Jomanda houdt bijeenkomsten waarin zij mensen en dieren met bovennatuurlijke krachten probeert te genezen, deze bijeenkomsten worden gehouden in een voormalige veilinghal te Tiel. Vele duizenden mensen bezoeken deze bijeenkomsten, waar met handoplegging, bovennatuurlijke operaties, narcoses inbegrepen, en ingestraald water genezingen plaatsvinden. Mensen bij wie deze zogenaamde bovennatuurlijke krachten werken nemen enige tijd verstijfde, kataleptische houdingen aan. Anderen bewegen zich met bizarre krabachtige bewegingen voort of liggen schuddend op de grond. Jomanda gaat intussen rond. Zij stelt de aanwezigen gerust, belooft in algemene bewoordingen dat vanuit de goddelijke wereld positieve invloeden op de ziekte uitgeoefend kunnen worden en voorts straalt ze een wel haast bovennatuurlijke liefde uit.

Gebedsgenezing kan worden gezien als een bijzondere vorm van psychotherapie voor een groep individuen. Wanneer we de algemene therapiefactoren in relatie tot Jomanda bezien, valt direct op dat ook bij Jomanda deze factoren een belangrijke rol spelen.

De intense relatie: Er is tussen Jomanda en haar bezoekers een intense relatie. Jomanda wordt als een heilige geëerd. Ze probeert deze rol gestalte te geven door zich te hullen in een lichtblauwe robe, die haar een Maria–achtige uitstraling geeft. Niet onwaarschijnlijk is dat Jomanda zelf
gelooft in haar bijzondere kwaliteiten. Tijdens een televisie–interview (
Rondom tien, 1994) beschrijft zij haar waarnemingen van de bovennatuurlijke operaties. Schimmen zouden zich rond de tafels bewegen waarop de patiënten liggen. Het zien van schimmen kan verklaard worden als we ervan uitgaan dat niet alleen vele toehoorders, maar ook Jomanda behoort tot de mensen met een ‘fantasy–prone personality’. Het geloof in eigen kunnen, deze zekerheid, ontleend aan waarnemingen en persoonlijke ervaringen straalt zij uit, en doet veel mensen zich aan haar overgeven om door middel van haar handen de zegeningen van de genezing deelachtig te worden.

De therapeutische context: Steeds wordt gesproken over uitzonderlijke genezingen. Ook de media, zelfs als zij kritisch trachten te blijven, tonen mensen bij wie suikerziekte, verlammingen en multiple sclerose zou zijn overgegaan. Deze berichten zijn zonder uitzondering gebaseerd op mededelingen van patiënten en worden niet door medische rapportages ondersteund. Interessant is ook dat voor ieder zichtbaar wordt wanneer de genezing begint. Jomanda’s rechterhand raakt in een tremor en vervolgens gaan diverse aanwezigen een wel zeer merkwaardig gedrag vertonen: de eerder genoemde kataleptische, trance–achtige, bewegingloze houding, door Jomanda steevast ‘vastzitten’ genoemd, en een gedragspatroon dat het beste als een bizarre motorische onrust getypeerd kan worden. Deze gedragingen worden door Jomanda als uitingen van de werkzaamheid van heilzame, bovennatuurlijke krachten geïnterpreteerd.

Dergelijke motorische verschijnselen kennen we ook in het dierenrijk. Iedere diersoort heeft een responssysteem voor ‘coping’ met gevaar. De soort–specifieke verdedigingsresponsen (
SSVR) van bijvoorbeeld de rat zijn: rennen, verstijfd zitten en vechten. Er zijn aanwijzingen dat ook bij mensen dergelijke
SSVR’s bestaan. Wanneer de vijand te sterk is en vluchten onmogelijk, dan kent de mens het ‘verstijfd’ zijn van angst, of klappertanden, schudden of flauwvallen van angst. Deze fenomenen staan bij dieren bekend als ‘Totstellreflex’ en ‘Bewegingsstorm’ (
Kretschmer, 1961). Een voorbeeld van het eerste is de mus, die door de kat wordt binnengebracht en als de kat de mus loslaat, deze, na enige tijd schijndood op de grond te hebben gelegen, plots weer levend en wel wegvliegt. Voorbeelden van het tweede: een vogel, of een hommel die op een zomerdag de huiskamer invliegt en vervolgens tegen muren en ramen opvliegt; of de wulp die zich als een invalide vogel gedraagt en in het zand fladdert op momenten van gevaar. We vinden deze fenomenen terug bij patiënten met een conversiestoornis. Ook hierbij vinden we de verlammingen, katalepsie, tremoren, schokken en pseudo–insulten.
Völgyesi (1938) was in staat bij de meest uiteenlopende diersoorten bovengenoemde fenomenen op te wekken.

Met behulp van hypnose zijn deze fenomenen eveneens bij personen met een hoge hypnotiseerbaarheid relatief gemakkelijk op te wekken, naar onze ervaring vooral met een bepaalde inductietechniek, de ‘reversed hand levitation’ volgens Sacerdote (
Sacerdote, 1970). Wanneer we nog eens naar de bizarre motorische activiteiten in de hal bij Jomanda kijken, zien we de overeenkomsten. ‘Vastzitten’ lijkt een populaire omschrijving voor katalepsie, terwijl de tremoren, motorische onrust en andere bizarre motorische uitingen overeenkomen met de diverse varianten van de bewegingen die zijn beschreven bij dieren in gevaar.

Hoe ontstaan deze verschijnselen nu in Tiel? Zoals eerder gezegd kunnen deze fenomenen voorkomen als een atavistische manier om met bedreigingen om te gaan, ook kunnen ze worden opgewekt door hypnose. De sfeer in Tiel is niet direct bedreigend. De verklaring moet waarschijnlijk in het verschijnsel hypnose worden gezocht. De bovennatuurlijke krachten worden geacht vooral werkzaam te zijn, wanneer men komt vast te zitten of andere motorische fenomenen optreden. Bij aanwezigen met een hoge hypnotiseerbaarheid, een grote bereidheid om bepaalde suggesties op te volgen, kan net als bij de conversiestoornissen de aanwezigheid van een model mogelijk leiden tot een activering van de eerder genoemde
SSVR’s, die immers in het gedragsrepertoire aanwezig zijn. Bovengenoemde fenomenen zullen de kwaliteit van de therapeutische context in positieve zin beïnvloeden.

Een geloofwaardige rationale: De bezoekers van Jomanda vormen niet een a–selecte steekproef uit de bevolking. Het gaat om mensen met klachten en het is niet onwaarschijnlijk, hoewel onderzoek ontbreekt, dat de populatie vooral is samengesteld uit zieken die opgegeven zijn door de reguliere geneeskunst met als motto ‘baat het niet, dan schaadt het niet’ en uit mensen met een bijzonder groot geloof in de mogelijkheden van bovennatuurlijke krachten. Bij deze laatste categorie gaat het om die mensen die in het eerste deel van dit artikel als de ‘fantasy–prone personalities’ beschreven werden. Mensen, die zelf ook al vinden dat deze bovennatuurlijke geneeswijze eigenlijk vanzelfsprekend is en aansluit bij hun eigen opvattingen over genezing. Voor die mensen is er een zeer geloofwaardige rationale. Onder de aanwezigen zijn natuurlijk ook ongelovigen. Sommigen worden bekeerd door hetgeen ze meemaken. Het valt niet mee om niet in een bijzondere toestand te komen te midden van zo veel geloof. Uit krantenberichten is bijvoorbeeld gebleken dat er nogal wat bezoekers zijn die steeds opnieuw de rit naar Tiel maken. Mensen van wie aangenomen mag worden dat ze een groot geloof behouden in de mogelijkheden van Jomanda: zij zijn nog steeds niet genezen (anders hoefden zij niet meer te gaan) en komen toch.

Dat Jomanda ten slotte een procedure heeft, die
verwachtingen wekt, staat wel vast. Niet alleen hebben we de berichten van de wonderbaarlijke genezingen, ook Jomanda zelf heeft bij herhaling verklaard geen problemen te hebben om met behulp van bovennatuurlijke krachten chronische, uitzichtloze kwalen als bijvoorbeeld kanker te verhelpen.

Al deze factoren dragen bij tot het gevoel de toestand de baas te zijn bij een patiënt. Het ‘genezend medium’ Jomanda weet dit te versterken door te benadrukken dat zij zèlf niets doet. Ze krijgt haar positieve boodschappen door uit de goddelijke wereld.

Genezen patiënten na behandeling door gebedsgenezers?

Voor veel patiënten die bij de reguliere geneeskundigen hulp zoeken, wordt geen lichamelijke verklaring van hun klachten gevonden. Bij deze patiënten zou het om spanningen, verdriet, eenzaamheid of stress gaan. Dergelijke patiënten kunnen door ieder die hun demoralisatie en wanhoop wegneemt geholpen worden, dus ook door Jomanda. Patiënten met ernstige conversieve klachten kunnen op zeer spectaculaire wijze van verlammingen of blindheid bevrijd worden door gebedsgenezers of andere psychotherapeuten die suggestieve methoden hanteren.

Tot slot: Ook bij chronische lichamelijke aandoeningen, zoals reuma en chronische pijnklachten ligt het voor de hand dat bij deze patiënten mogelijk enige verlichting kan worden bewerkstelligd. De invloed van het opheffen van de demoralisering en het verschaffen van hoop zullen bij deze patiënten hun uitwerking niet missen. Wanneer mensen werkelijk ernstige ziekten hebben, houden ook de mogelijkheden van Jomanda op. Jomanda realiseert zich dat ook. Ze raadt niemand aan zich aan een bepaalde behandeling te onttrekken. Integendeel. Niet alleen stimuleert ze mensen om ook in de reguliere geneeskunde hulp te zoeken, ze stelt zich ook positief op ten opzichte van samenwerking met andere bovennatuurlijke krachten. Een fraaie illustratie hiervan is de door haar georganiseerde reis naar Lourdes, waarbij de patiënten een gecombineerde therapie van ingestraalde Spa met bronwater uit Lourdes werd aangeboden. Onze Lieve Vrouw van Lourdes die haar geneeskrachtige mogelijkheden gebundeld ziet met die van onze lieve vrouw van Tiel. Maria die zelf in de bus plaatsneemt. Dat moet toch wel baat geven.

Summary

In faith healing common factors in psychotharapy are probably an important ingredient in the healing proces. Together with these common factors the by Wilson and Barber postulated fantasy–prone personality could be of some significance in faith healing. People with a fantasy–prone personality have a great faith in supernatural powers. Most of these persons happen to be highly to very highly hypnotizable.

In this article a discussion is given of the importance of the common factors and the fantasy–prone personality for the faith healing activities of Jomanda from Tiel.

References

Dyck, R. van (1986).
Psychotherapie, placebo en suggestie . Leiden: Academisch proefschrift.

Frank, J.D. (1973).
Persuasion and healing, rev. ed. New York: Schocken Books.

Frank, J.D. (1979). What is psychotherapy? In S. Block (red.),
An introduction to the psychotherapies (pp. 1–22). New York: Oxford University Press.

Kretschmer, E. (1961).
Hysteria, reflex and instinct . London: Peter Owen Ltd.

Lynn, S.J., & Rhue, J.W. (1986). The fantasy–prone person: Hypnosis, imagination, and creativity.
Journal of Personality and Social Psychologie, 51, 404–408.

Rauschenberger, S.L., & Lynn, S.J. (1995). Fantasy proneness, DSM–III–R ADIS I psychopathology and dissociation.
Journal of Abnormal Psychology, 104, 373–380.

Rhue, J.W., & Lynn, S.J. (1987). Fantasy proneness and psychopathology.
Journal of Personality and Social Psychology, 53, 327–336.

Sacerdote, P. (1970). Theory and practice of pain control in malignancy and other protracted or recurring painful illnesses.
International Journal of Clinical & Experimental Hypnosis, 18, 160–180.

Völgyesi, F. (1938).
Menschen– und Tierhypnose . Zürich/Leipzig: Orell Füssli Verlag.

Wilson, S.C., & Barber, T.X. (1981). Vivid fantasy and hallucinatory abilities in the life histories of excellent hypnotic subjects (‘somnambules’): Preliminary report with female subjects. In: E. Klinger (red.).
Imagery, Volume 2, Concepts, results and applications (pp. 158–172). New York: Plenum.

Wilson, S.C., & Barber, T.X. (1982). The fantasy–prone personality: Implications for understanding imagery, hypnosis, and parapsychological phenomena.
Psychological Research, september, 94–116.

Pictogram

DT-16-1-76.pdf 615.09 KB 262 downloads

‘Fantasy–prone personalities’, gebedsgenezing en Jomanda ...